De ‘grote prauw’

14.09.2021

  • EO.1958.1.1
  • Schenking van de territoriale administratie van Ponthierville (het huidige Ubundu)
""

De grootste prauw in de museumcollectie

Het museum bewaart meer dan twintig prauwen die zelden tentoongesteld of uitgeleend worden omwille van hun grote afmetingen en omdat ze niet eenvoudig transporteerbaar zijn.

De bekendste is de ‘grote prauw’, zoals ze in de volksmond bekendstaat. Het is de langste (ca. 22 meter) en ook de enige die onafgebroken tentoongesteld werd sinds de verwerving ervan in 1958.

De toenmalige directeur Frans-M. Olbrechts wilde al sinds een aantal jaren een monumentale prauw uit de streek van de Wagenia (DR Congo) verwerven om in een van de hoofdzalen van het museum tentoon te stellen.

Voor de Wereldtentoonstelling in Brussel in 1958 vatte Olbrechts het plan op van een spectaculaire museale opstelling voor het publiek: hij wilde een van de grote marmerzalen van het museum inrichten met een prauw, voorzien van 80 gestileerde mannequins met peddels.

Een dergelijke scenografie kan gezien worden als een verwijzing naar Gérard De Boe's film Pêcheurs Wagenia (1952), een koloniale film die het toerisme in Belgisch-Congo wilde promoten.

De reis van Leopold III in 1957

Deze foto werd genomen in de buurt van het dorp Biondo (in het westen van Ponthierville/(B)Ubundu) voor een van de twee prauwen die gebruikt werden om Leopold III te vervoeren tijdens zijn korte verblijf in de regio. Leopold III staat op de oever met zijn fototoestel in de hand, terwijl de territoriaal bestuurder van Ponthierville, de heer Dereine, in uniform met zijn rug naar de camera staat. Carlo Van Elsen, Biondo, 29 maart 1957. 2019.4.1

Foto van een van de twee inschepingen met o.a. Prinses Lilian Baels, Gouverneur-generaal Pétillon, zijn ordonnansofficier, commandant Loos en burggraaf Gatien du Parc. Carlo Van Elsen, Ruiki rivier (Biondo), 29 maart 1957. 2019.4.2

Uiteindelijk was het de reis van Leopold III naar Congo in 1957, die uitgebreid met foto’s is gedocumenteerd, die Olbrechts de kans bood zijn project te realiseren.

Toen Leopold III eind maart 1957 Ponthierville (nu Ubundu) bezocht, was er voor hem een tweedaagse excursie gepland vanuit het dorp Biondo over de Ruiki-rivier. Alles werd in gereedheid gebracht voor deze kleine expeditie en twee grote prauwen wachtten Leopold III en zijn gevolg op in Biondo.

Volgens Carlo Van Elsen, adjunct territoriaal bestuurder van Ponthierville, werden deze twee prauwen gemaakt in het dorp Bamanga in de chefferie Baleka (verwant met de Lengola-volkeren), 20 kilometer ten noorden van Ponthierville in de richting van Stanleyville (vandaag Kisangani). De inwoners van Bamanga leefden, zoals de Wagenia van Stanleyville, van de visvangst met netten in de kleine watervallen van de rivier.

In een getypte notitie beschreef Van Elsen verder ook de algemene context van de vervaardiging en het gebruik van dit soort grote prauwen. Ze werden gemaakt door de gemeenschap onder toezicht van twee specialisten, moeli genaamd. Als ze klaar waren, werden ze overhandigd aan de leider van het dorp, die er naar believen over kon beschikken. Hijzelf vertrouwde de prauwen toe aan een bewaker, de nkota, die ook de rol had van boodschapper tijdens conflicten. Als een familie uit de gemeenschap de prauw als vervoermiddel wilde gebruiken, moest die daarvoor toestemming vragen.

Hoewel Van Elsen de belangrijke rol van de dorpschef vermeldde om over een dergelijke prauw te kunnen beschikken, gaf hij geen enkele informatie over gesprekken of transacties met Congolezen over de terbeschikkingstelling van de prauw voor Leopold III.

Voorbereidingen door museumdirecteur Olbrechts

Enkele maanden na de reis van Leopold III vonden onderhandelingen plaats tussen Olbrechts en de leden van het territoriaal bestuur van Ponthierville om dit exemplaar naar België over te brengen.

Olbrechts hield zich persoonlijk bezig met de verwerving van deze prauw, die hij dolgraag wilde opvoeren als een pronkstuk van de instelling.

Aanvankelijk had hij waarschijnlijk contact met André Carpiaux, adjunct-districtscommissaris, die een doorslaggevende rol had. Het was echter adjunct territoriaal bestuurder Carlo Van Elsen die de verwerving daadwerkelijk realiseerde.

Om de toekomstige ruimte in de museumzalen zo goed mogelijk voor te bereiden was Olbrechts daarnaast ook in contact met politiecommissaris Désiré Godchoul, om de afmetingen en vooral ook een reeks foto’s op te vragen om de verhoudingen van de prauw te documenteren.

In oktober 1957 gaf Olbrechts, vanuit het ziekenhuis, de Belgische schilder De Vaucleroy verder de opdracht om een schets te maken van roeiers. De silhouetten daarvan zouden dienen als model voor de gestileerde weergave van de roeiers met metalen buizen.

Olbrechts was zwaar ziek en stierf in maart 1958 en de plannen voor deze opstelling vielen in het water. 

Aankomst van de prauw

De prauw kwam aan in het museum in januari 1958. Volgens een nota over het transport en de installatie van de ‘Lengola-prauw’ van conservator Albert Maesen werd deze ‘aan het museum aangeboden door Dhr. C. Van Elsen’. Het persoverzicht dat over deze spectaculaire ‘aanwinst’ werd samengesteld, toont dat de artikels het toen eerder hadden over een schenking door ‘de territoriale administratie van Ponthierville’. Toch is de prauw wel degelijk als ‘een schenking van Carlo Van Elsen’ in de collectie ingeschreven.

Een fotoreeks van 14 beelden genomen door museumfotograaf F. Dubus documenteert de aankomst en de installatie van de prauw in de zalen. Daarop zien we zowel de interventies die met behulp van het legermateriaal van het Geniebataljon van Burcht werden uitgevoerd, als de eigenlijke installatie door het museumpersoneel.

Lacunes in de informatie

Het overlijden van Olbrechts in maart 1958 verklaart waarschijnlijk het verlies aan informatie over de prauw en de verwerving ervan.

Na een bezoek aan het museum in 1997 schreef Van Elsen zelf het museum aan om een aantal fouten in de tentoonstellingstekst te corrigeren. Hij verhelderde ook de status van verwerving op twee punten:

De prauw was een van de twee prauwen die aangekocht werden door de Inlandse Gemeenschappen van het gewest om te dienen voor de tweedaagse rondreis van Koning Leopold III en Prinses Liliane in een gedeelte van het gewest Ponthierstad.

De prauw werd door de Inlandse Gemeenschappen van het Gewest geschonken aan het museum op verzoek van hulpdistrictcommissaris Carpiaux.

De prauw werd dus ‘geschonken op verzoek van Carpiaux’. Aangezien Carpiaux zelf aan de dwingende vraag van de directeur van het museum voldeed, hadden de Congolezen van Ponthierville waarschijnlijk een zwakke onderhandelingspositie ten aanzien van dit ‘verzoek’ van hun bestuurlijke overheid.

Zoals vaak, ontbreekt de Congolese kant van dit verhaal. Temeer omdat Carpiaux, die ongetwijfeld als eerste tussenpersoon contact had met de Congolese bevolking, geen enkele rechtstreekse getuigenis in de archieven naliet. Hij verliet namelijk net in die periode de administratie van Ponthierville om naar Stanleystad te gaan. De hele opvolging van de zaak alsook de briefwisseling met Olbrechts liet hij dus over aan zijn collega’s Van Elsen en Godchoul, die ter plaatse bleven.

de prauw met de peddels in het museum
Voor de tentoonstelling Congostroom (2010) werden de 80 peddels die op vraag van Olbrechts werden vervaardigd uit de reserves gehaald. J. Becker 2010 ©

Olbrechts toonde zich overigens veeleisend wat betreft de omvang van het gevraagde materiaal, dat hij bovendien op een relatief korte tijd wenste te verkrijgen (brief van 30 juli 1957 naar Van Elsen):

Je ne sais pas si M. Carpiaux vous a fait part de notre vif désir de posséder, en même temps que la pirogue, le nombre de pagaies nécessaires à son équipage.
[…]
Je comprends qu’il ne pourrait pas être facile pour vous de réunir ce nombre de pagaies ; s’il n’est pas possible de nous en trouver 80, veuillez bien nous envoyer ce que vous trouvez. A moins que vous fassiez sur place, à nos frais, fabriquer les exemplaires manquants.
Il va sans dire que notre Musée est tout disposé à payer tous les frais que l’exécution du projet ‘pirogue’ pourrait vous occasionner.

(Ik weet niet of Dhr. Carpiaux u op de hoogte heeft gebracht van onze vurige wens om samen met de prauw te beschikken over het benodigde aantal peddels om deze uit te rusten.
[…]
Ik begrijp dat het voor uw wellicht niet eenvoudig is om dit aantal peddels bijeen te brengen: als het u niet lukt om er 80 te verzamelen, stuur ons dan op wat u vindt. Tenzij u de ontbrekende peddels ter plaatse laat maken, op onze kosten.
Het spreekt vanzelf dat ons Museum bereid is alle kosten te betalen die de uitvoering van het ‘prauw-project’ met zich meebrengt.)

Voor de adjunct territoriaal bestuurder, die ‘goede’ betrekkingen met de bewoners moest onderhouden, is het natuurlijk die tweede optie geworden. De archieven documenteren dat voor de 80 peddels die Olbrechts bestelde om de prauw uit te rusten, en die uitdrukkelijk op verzoek van correspondent Van Elsen werden gemaakt, 40 frank per stuk werd betaald en door het museum werd vergoed.

Maar hoeveel werd er voor de prauw betaald? De waarde van prauwen was van een heel andere grootteorde, temeer omdat de grote bomen die nodig waren voor hun vervaardiging  steeds zeldzamer werden.

Afkomstig uit ‘BASUA.P/VILLE’?

Hoewel de prauw volgens Van Elsen gemaakt werd in het dorp Bamanga, geeft een nog zichtbaar opschrift op een van de zijden van de boot BASUA.P/VILLE aan. Basua is een dorp aan de Lualaba-rivier, 20 km ten zuiden van Ponthierville. Het gaat waarschijnlijk om de plaats waar de prauw werd gebruikt en misschien om de gemeenschap waartoe ze behoorde. Elke prauw had een specifieke naam in elk dorp. In Basua werden de grote prauwen van dit type ‘Obaletomoi’ genoemd, wat zou betekenen ‘de krijgers laten zien dat we sterk zijn’ volgens niet-geverifieerde informatie van Van Elsen. Dat was dus misschien ook wel de naam van dit exemplaar. 

Kleurenfoto’s genomen door Leopold III in 1957 tijdens zijn reis in Congo:


Tekst opgesteld aan de hand van een document van Agnès Lacaille, op basis van specifiek onderzoek en een synthese van onderstaande bronnen.

BRONNEN

Interviews en correspondentie: Maarten Couttenier, Lutgard Doutrelepont, Siska Genbrugge, Han de Koeijer, Jacky Maniacky, Jackie Van Goethem, Patricia Van Schuylenbergh, Anne Welshen.

Archieven

  • KMMA: Verwervingsdossiers van de afdeling Etnografie (C. Van Elsen) en van de directie (AA.2-D.2.1958.5 & AA.2-D.2.1957.2 : Gewestbeheerder de Ponthierville); fotoarchieven Leopold III
  • Rijksarchief: 
    • Fonds Colonie: personeelsdossiers Georges Dereine (33854) C. Van Elsen (38663), Carpiaux  (36300) & Godchoul (34335)
    • Fonds métropole: personeelsdossiers Van Elsen C. (96540) , Carpiaux A.  (93556) & Godchoul D. (25795) 
  • Leopold III-stichting, KBIN : Originele zwart-witte fotografische afdrukken van Leopold III; kleurendia's; correspondentie Deschepper - Van Goetham 

Video

Boeken en artikels

De informatie in dit artikel is hoofdzakelijk gebaseerd op de beschikbare bronnen in het museum (archieven, publicaties, enz.). De biografie van het specimen kan dus altijd verder worden aangevuld. Heb je opmerkingen, informatie of getuigenissen? Aarzel niet om contact met ons op te nemen: provenance@africamuseum.be.

 

< Meer herkomstartikels

 

In het kader van het project Taking Care.

Co-funded by the Creative Europe programme of the European UnionTaking Care website