De grote olifant van het museum

 17.08.2021

  • Inv. nr. 25421
  • Neergeschoten in Kasai op 4 augustus 1956 door ridder de Wouters, tijdens een museummissie onder leiding van Max Poll.
  • Opgezet tussen 1956 en eind 1957 door het taxidermiebedrijf Rowland Ward Ltd, opgericht door James Rowland Ward (1848-1912), oom van de beeldhouwer Herbert Ward.
  • Tentoongesteld in het ‘Paviljoen van de Congolese fauna’ op de Wereldtentoonstelling in Brussel, van maart tot oktober 1958.
  • Eind 1958 in het museum aangekomen.
""

Het schilderij Réorganisation van Chéri Samba, dat in de introductiezone van het museum tegenover het beeldendepot hangt, toont op de voorgrond de strijd tussen Belgen en Congolezen om de beeldengroep die bekendstaat als de ‘Luipaardman’. De opgezette olifant lijkt het schouwspel vanop de achtergrond gade te slaan, maar is in feite zelf het eerste problematische object dat uit het museumgebouw is gehaald. Hij staat als een beeldhouwwerk op een kleine sokkel, maar zijn herkenbare silhouet steekt af tegen een achtergrond van groen, alsof hij een stukje van zijn natuurlijke omgeving en zelfs iets van zijn levendigheid heeft teruggevonden.

Net zoals bij culturele objecten moeten we de historische processen en sociale praktijken in vraag stellen die hebben geleid tot de verplaatsing van deze olifant van Congo naar België. Maar daarnaast gaat het hier ook om de overgang van een levend naar een levenloos dier, dat werd getransformeerd tot tentoonstellingsobject.

Deze savanneolifant (Loxodonta africana) is sinds lang een symbool van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika. Anders dan wat het schilderij van Chéri Samba suggereert, heeft hij nog steeds een centrale plek in de vernieuwde vaste opstelling, in de zaal Landschappen en Biodiversiteit.

Context

De olifantenpopulaties in Afrika kregen het zwaar te verduren sinds de massale introductie van vuurwapens op het continent. Ze werden het slachtoffer van de grootschalige ivoorhandel die onderhevig was aan internationale concurrentie sinds het midden van de 19e eeuw. Vandaag is de handel sterk gereglementeerd, zoals de vitrine over CITES in dezelfde zaal toont. Vanaf de 20ste eeuw kregen de olifanten daarenboven te kampen met de verdwijning van hun natuurlijke leefomgeving.

De olifant is daarom een belangrijk ‘symbool’ van de wilde fauna die rechtstreeks en onrechtstreeks door de mens wordt bedreigd. Zijn aanwezigheid in het museum wekt dus niet meer zonder meer de bewondering op van de nieuwe generaties bezoekers.

Deze hang naar het spectaculaire, zelfs ‘wonderbaarlijke’, was nochtans waar de toenmalige museumdirecteur naar op zoek was toen hij halverwege de jaren 1950 het project opvatte om een dergelijk exemplaar te presenteren:

'Feu Frans M. Olbrechts, ancien et regretté directeur de notre Musée, si attentif à ce qui pouvait embellir son Institution, me demanda d’organiser l’expédition nécessaire pour récolter et préparer les animaux et tous les objets qui pourraient éventuellement servir à la reconstitution des différents milieux.'

(Wijlen Frans M. Olbrechts, oud-directeur van ons Museum, had een oog voor alles wat zijn Instelling mooier kon maken, en vroeg me om de nodige expeditie op touw te zetten om dieren te verzamelen en te prepareren, evenals alle mogelijk objecten die zouden kunnen dienen voor de reconstructie van de verschillende milieus’ (Poll (1) 1958 : 35))

Als missie waarvan de wetenschappelijke doelstellingen uitzonderlijk ondergeschikt waren aan de museologische, was deze zoölogische expeditie erg ongebruikelijk in de geschiedenis van het museum. Ze werd in 1956 aan Max Poll toevertrouwd. Het hoofddoel was om specimens van dieren te verzamelen die representatief waren voor de vier grote ecosystemen van Congo, om daarmee diorama’s voor het publiek te maken.

Un certain nombre de ces animaux parmi les plus spectaculaires seront exposés au pavillon de la Faune de la section du Congo Belge de l’Exposition internationale de Bruxelles en 1958.

‘Een aantal van de meest spectaculaire dieren zal tentoongesteld worden in het Paviljoen van de Fauna van de afdeling Belgisch Congo op de Wereldtentoonstelling van Brussel in  1958.’ (Poll (2) 1956: 445)

De olifant, die volledig aan deze visuele voorwaarde voldeed, werd uiteraard ook tentoongesteld in het ‘Paviljoen van de Congolese fauna’ tijdens de Wereldtentoonstelling van Brussel in 1958.

Na de afloop van Wereldtentoonstelling op 19 oktober 1958 werden de dieren overgebracht naar het Koninklijk Museum van Belgisch Congo.

 

De zoölogische expeditie van het museum

In juli 1956 organiseerde het museum van Tervuren een grote zoölogische missie in Ituri en in Kasaï. Ichtyoloog (visbioloog) Max Poll had er de leiding van. Hij werd vergezeld door twee medewerkers van het museum: Armand Opdenbosch (1929-1977), hoofdtechnicus en taxidermist, en zijn jongere collega Louis Poelman.

Door per vliegtuig te reizen slaagde de missie-Poll er in korte tijd in een groot aantal specimens te verzamelen die representatief waren voor de verschillende ecosystemen in Congo (naast de olifant ook andere soorten als de okapi, chimpansee, nijlpaard, giraf,  luipaard enzovoort):

'Ils rassemblèrent au total 343 peaux, 357 crânes et 52 squelettes complets.'

(Ze verzamelden in totaal 343 huiden, 357 schedels en 52 volledige skeletten’ (Couttenier 2010: 95-97))

Ook voorafgaande voorbereidingen vanuit België leverden tijdswinst op. Zo werd er een beroep gedaan op medewerkers ter plaatse. De olifant werd al opgespoord en gedurende meer dan twee weken gevolgd voordat het museumteam in Congo aankwam.

Twee Congolese bewakers die in het Luisa-jachtreservaat werkten onder leiding van majoor A.J. Jobaert, waren verantwoordelijk voor het opsporen van de olifant.

Minder dan een week na de aankomst van het museumteam in Congo werd het dier aangetroffen bij de Mbuji-Mayi-rivier (zuidelijk Kasaï), nadat het zich een dag in het bos had verschanst. Daar schoot ridder de Wouters, een jager die zich speciaal voor dit doel bij de missie had aangesloten, hem neer.

De olifant viel in een moeilijke positie tegen een grote boom en de hulp van honderd dorpelingen uit de omgeving werd ingeschakeld om hem te verplaatsen. Hij werd met behulp van touwen omgedraaid:

De twee Congolese spoorzoekers poseren hier met de neergeschoten olifant met opengesperde oren, 1956. Foto M. Poll – KMMA
De twee Congolese spoorzoekers poseren hier met de neergeschoten olifant met opengesperde oren, 1956. Foto M. Poll – KMMA

Het vlees van de olifant werd uitgedeeld nadat het dier gevild was.

Het prepareren van de huid, schedel en resterende botten duurde enkele dagen. Ook daarbij werden de expeditieleden geholpen door Congolezen onder het toezicht van de museumtechniekers. Poll was achteraf tevreden over deze manier van werken:

Cette expérience, justifiée par les nécessités de la préparation des peaux, fut couronnée de succès. Non seulement les préparations furent impeccables mais partout où nous séjournâmes les noirs apprirent facilement les méthodes rationnelles de taxidermie.

‘Deze samenwerking was nodig omdat we de huiden moesten prepareren, en het was een succesvolle ervaring. Niet alleen het prepareren gebeurde feilloos, overal waar we verbleven leerden de zwarten snel de rationele methoden van de taxidermie.’ (Poll 1958: 35)

Door te wijzen op de overdracht van vaardigheden van Belgische deskundigen naar ‘passieve’ Congolese helpers, veronachtzaamde Poll uiteraard het bestaan van Congolese knowhow.

Een dergelijke superieure houding, die Congolezen beperkte tot essentiële maar altijd ondergeschikte taken, was gebruikelijk tijdens de koloniale periode.

 

De jacht is bovendien een sector bij uitstek waar de – overigens niet enkel ‘raciale’ – hiërarchie tussen de verschillende rollen tot uitdrukking komt. Foto’s van de missie getuigen van de heroïsering van de westerse jager en van diens perfecte beheersing van de codes van het vak.

De strikte spelregels en duidelijk afgebakende rollen in de jacht groeiden geleidelijk aan in de kolonie, hand in hand met de steeds strengere voorschriften die erop van toepassing waren.

De ‘inheemse’ jagers werden daarbij vaak tot de rang van stropers gedegradeerd.

De uitzonderingsregimes met quota voor de jacht in reservaten en parken werden in het algemeen in het voordeel van westerlingen toegepast.

Het museum had alle nodige toelatingen verkregen en genoot de actieve steun van de koloniale regering om de missie te voltooien, maar dat zou echter niet noodzakelijk opgaan voor een ‘buitenlandse’ wetenschappelijke instelling (buiten België). Er heerste spanning en sterke internationale concurrentie tussen westerse mogendheden over de natuurlijke rijkdommen in Afrika, waar ook fauna toe behoorde.

De voorstelling van Congo op de Wereldtentoonstelling in Brussel in 1958 toont aan hoe wilde fauna twee jaar voor de Onafhankelijkheid voor de Belgische staat nog steeds een prestigieus symbool vormde voor de rijkdom van zijn kolonie, die aan de wereld getoond moest worden.

 

Nog een dier uit de expeditie van Max Poll

De giraf die je in dezelfde zaal van het museum kan zien, is ook afkomstig van de missie-Poll van 1956 en werd eveneens getoond op de Wereldtentoonstelling in Brussel in 1958.

Op enkele iconische soorten na, werden heel weinig dieren in de collectie van het museum speciaal voor de tentoonstelling geschoten.

Voor sommige soorten heeft de hardnekkige zoektocht van westerse instellingen naar tentoonstellingsstukken niettemin tragische gevolgen gehad. Een voorbeeld daarvan is de wedloop om de ‘museumtrofee’ van de berggorilla uit Oost-Congo in het begin van de 20e eeuw.

 


Tekst opgesteld aan de hand van een document van Agnès Lacaille, op basis van specifiek onderzoek en een synthese van onderstaande bronnen.

BRONNEN

Interviews: Christine Bluard, Garin Cael, Annick Debaillie, Sophie De Ville, Tine Huyse, Claire Poinas, Patricia Van Schuylenbergh, Anne Welschen, het team van de museumgidsen.

Archieven:

  • Dienst Zoölogie : dossier ‘ Rowland Ward ’, dossiers M. Poll.
  • Dienst Museologie : dossiers van de film over de restauratie van de olifant en persoverzicht

Artikels en boeken:

  • ‘De renovatie van een olifant’, Onze Tijd, februari 2001, nr. 157, pp. 30-31
  • ‘De Savanneolifant’ (artikel zonder referentie, persartikel in het archiefdossier, dienst Museologie)
  • Sabine Cornelis, ‘Le colonisateur satisfait ou le Congo représenté en Belgique (1897-1958)’, La mémoire du Congo, le Temps colonial, KMMA 2005, pp. 159-169.
  • Maarten Couttenier, Als muren spreken, Tervuren, KMMA, 2010,  158 p.
  • Max Poll (1), ‘Une mission zoologique taxidermique du musée royal du Congo Belge (1956)’, Congo-Tervuren, 1959, V- 2, pp. 35-40
  • Max Poll (2), ‘Note sur l’éléphant géant du Kasaï dépouillé au Congo en 1956 par la Section des Vertébrés du Musée Royal du Congo’, Bull. Eaux et Forêts du Congo belge (Leopoldstad), 6 (22)   1958, pp. 445-449.
  • Patricia Van Schuylenbergh, De l’appropriation à la conservation de la faune sauvage. Pratiques d’une colonisation : le cas du Congo belge (1885-1960), doctoraatsthesis, Louvain-la-Neuve, 2006, 947 p.

 

De informatie in dit artikel is hoofdzakelijk gebaseerd op de beschikbare bronnen in het museum (archieven, publicaties, enz.). De biografie van het specimen kan dus altijd verder worden aangevuld. Heb je opmerkingen, informatie of getuigenissen? Aarzel niet om contact met ons op te nemen: provenance@africamuseum.be.

 

< Meer herkomstartikels

 

In het kader van het project Taking Care.

Co-funded by the Creative Europe programme of the European UnionTaking Care website