Koloniale cinema in de aanloop naar de dekolonisatie van Belgisch Congo

Propaganda, censuur en beeldvorming in contrast met de werkelijkheid (1940-1960)

Tijdens de twintig jaar die aan de onafhankelijkheid van Congo voorafgingen, voerde België de productie van films in Belgisch Congo gevoelig op. Deze films hadden voor de kolonisator een dubbel doel: een geïdealiseerde versie van een "moderne kolonie" voorstellen en de Congolese bevolking "opvoeden" vanuit een paternalistische visie. De films uit deze periode, die een Belgisch-Congolese gemeenschap tonen die in vrede en harmonie leeft, staan in schril contrast met de sociale en politieke onrust van die tijd, die uiteindelijk leidde tot de onafhankelijkheid van Congo.

Filmotheek van de Voorlichtingsdienst (service de l'Information) van het Koloniale Bestuur in Leopoldstad.

Filmotheek van de Voorlichtingsdienst (service de l'Information) van het Koloniale Bestuur in Leopoldstad.
HP.1956.15.10273, foto J. Mulders (Inforcongo), jaren 1950, KMMA Tervuren ©

Koloniale propaganda

Vanaf de jaren 1940 tot de onafhankelijkheid van Belgisch Congo in 1960 ontwikkelde de koloniale cinema zich onder impuls van drie belangrijke actoren: het Ministerie van Koloniën in Brussel, het Koloniale Bestuur in Leopoldstad (nu Kinshasa) en het netwerk van katholieke missies.

Het Ministerie van Koloniën was de belangrijkste producent en distributeur van koloniale films. Deze films maken deel uit van een koloniale propagandastrategie in België, die ook de pers, tentoonstellingen en radio omvat.

Het ministerie vertrouwde de productie van de films toe aan Belgische filmmakers die over het vereiste ‘profiel’ beschikken. Verontrustende realiteiten zoals criminaliteit, ellende en corruptie moesten gemeden worden. Men wilde de films immers gebruiken als propagandamiddel om Congo voor te stellen als een "modelkolonie" vanuit economisch, sociaal, medisch en wetenschappelijk oogpunt.

‘Opvoeding’ en sociale controle van de bevolking

In Congo worden aan de bevolking films vertoond om hen ‘op te voeden’, om hen christelijke en morele waarden bij te brengen, of zelfs hygiëneregels aan te leren. Door middel van de films wil de kolonisator de mensen ook de westerse moraal opdringen, die superieur wordt geacht aan ‘primitieve praktijken’ (polygamie, hekserij, ‘tribale’ dansen, enz.).

De overheid, die haar eigen filmcircuits ontwikkelde, moedigde filmvoorstellingen aan. Vanaf 1948 moesten deze vertoningen aan bepaalde regels voldoen. In een praktische handleiding, Le Cinéma pour Africains (1950), beveelt Louis Van Bever, de ambtenaar die met deze kwesties belast was, aan om filmmethodes en -technieken te gebruiken die aangepast zijn ‘aan de mentaliteit en het intellectuele niveau van de toeschouwers’. Hij adviseert het volgende:

  • eenvoudige en korte films voor een eenvoudig, hoofdzakelijk landelijk publiek;
  • gemengde films (eenvoudige films en didactische stripverhalen) voor ‘gedetribaliseerde’ toeschouwers die in stedelijke en industriële centra wonen;
  • didactische of recreatieve films voor een meer ‘geëvolueerd’ publiek, voorzien van een inleiding of bespreking door koloniale agenten ter plekke.

In hetzelfde handboek legt Louis Van Bever uit dat films, zonder lezen en schrijven, ‘snel aan ongeletterde primitieve gemeenschappen kunnen leren hoe zij ziekten kunnen bestrijden, hoe zij betere oogsten kunnen verkrijgen, hoe zij betere huizen kunnen bouwen’.

De films dienden de kolonisator ook om de sociale controle over de bevolking te handhaven. Filmvoorstellingen worden ook georganiseerd om de mensen in grote stedelijke en industriële centra af te leiden en te ontspannen, om alcoholisme te voorkomen en om de schadelijke effecten van bars en dancings tegen te gaan.

Censuur

Net als in andere kolonies die bang waren voor de sociale impact van films op hun burgers, censureerde de overheid in Belgisch Congo producties die als ongepast werden beschouwd. Men verbood films die de openbare orde in gevaar konden brengen en die de kijkers konden beïnvloeden: films die in strijd waren met goed bestuur, nodeloos geweld vertoonden, religieuze overtuigingen en zeden beledigden, of het ‘noodzakelijke prestige van het blanke ras’ aantastten, zoals minister Tshoffen reeds in 1933 in een brief aan de Gouverneur-generaal had geschreven.

De administratie stelde ook voor een ambtenaar van de administratie toezicht te laten houden op "twijfelachtige" filmmakers, in het bijzonder diegenen die de methoden of resultaten van koloniaal werk in diskrediet brachten bij de publieke opinie in het buitenland.

Bepaalde thema's werden gecensureerd: geweld, clandestiene liefde tussen twee ‘rassen’, corruptie, oproer, een slechte rol van de blanken, enz. Zo werd bijvoorbeeld de film Nurse Ademola geweigerd omdat het ‘het te luxueuze leven van een gekleurde verpleegster in Engeland’ voorstelde. De film Antwerp werd tegengehouden omdat het ‘handenarbeid’ in de haven van Antwerpen toont. Een groot aantal films valt echter door de mazen van het net van de administratie en wordt clandestien of privé vertoond.

De schaduwzijde van het koloniale systeem door de ogen van filmmakers

Terwijl de roep om onafhankelijkheid zich vanaf 1955-1956 openlijker begon te manifesteren, stelde de Belgische regering zich bijzonder terughoudend op tegenover bepaalde nationale en internationale publieke opinies die antikoloniale kritiek en aanvallen verspreidden. De bedoeling was om gevoelige onderwerpen te vermijden en tegelijk de propaganda over de ‘morele, sociale en politieke verwezenlijkingen’ van België in Congo op te voeren.

Sommige Belgische filmmakers klagen openlijk over het gebrek aan vrijheid bij de keuze van de voorgestelde thema's, die met name de schaduwzijden van het koloniale model laten zien: armoede, stedelijke werkloosheid, sociaal-economische ongelijkheden, racisme. Zo hekelt filmmaker Delcourt de absolute weigering van de autoriteiten om zich bezig te houden met thema's als jeugdwerkloosheid, jeugdcriminaliteit of de emancipatie van de Congolese vrouw.

Toch heeft de groei van Leopoldstad geleid tot verschijnselen waarmee weinig rekening werd gehouden en die de autoriteiten liever niet lieten zien. Criminaliteit, ellende en corruptie contrasteren met grootsprakerige filmbeelden, van bijvoorbeeld Leopoldstad als een grote westerse stad, een toeristische attractie, en met moderne industrieën.

André Cornil en zijn assistenten, Antoine Bumba Mwaso en Dieudonné Mambula in Brussel in 1958
André Cornil en zijn assistenten, Antoine Bumba Mwaso en Dieudonné Mambula in Brussel in 1958. KMMA, HP.1979.42.1, niet geïdentificeerde fotograaf, 1958.

De rol van Congolezen in de filmproductie

Sommige Congolezen worden geleidelijk aan opgenomen in culturele verenigingen, waardoor zij toegang krijgen tot gecensureerde films, lid kunnen worden van de Filmkeuringscommissie (Commission de censure cinématographique) en hun artistieke creaties binnen welomlijnde kaders kunnen verdedigen. Niettemin krijgen zij vaak ondergeschikte rollen (elektriciens, assistenten, assistent-redacteuren en typisten). Sommigen van hen assisteren enkele Belgische filmmakers, maar zonder echt het initiatief te kunnen nemen in de regie.

Ook de steunvraag aan privébedrijven wordt belemmerd. Zo werd, na een lange rondvraag bij verschillende politieke autoriteiten in Congo en België, aan Jean-Émile Malandu en Jean-Aimé Longby een kredietaanvraag voor het openen van een bioscoop geweigerd. In april 1960 schreven zij in een brief aan Joseph Kasa-Vubu (toekomstig president van Congo, toen lid van het Collège exécutif in Leopoldville):

Nous vous signalons, à titre confidentiel, qu’un jeune homme européen âgé de 22 ans a obtenu tout dernièrement auprès du Crédit du Colonat pour le lancement de ses affaires une somme de un million de francs et pour un Noir, on refuse catégoriquement sous prétexte qu’il n’a pas d’expérience ou encore qu’il est trop jeune […] ???

[Wij delen u vertrouwelijk mee dat een jonge Europese man van 22 jaar onlangs van de Crédit du Colonat voor het opstarten van zijn bedrijf een bedrag van een miljoen frank heeft gekregen en dat dit voor een zwarte man categorisch wordt geweigerd onder het voorwendsel dat hij geen ervaring heeft of dat hij te jong is [...] ???]

Ondanks enkele initiatieven, onder andere van André Cornil die in 1957 het Centre expérimental africain cinématographique oprichtte, worden maar weinig Congolezen opgeleid tot filmmakers. Lukunku Sampu en Emmanuel Lubalu maken commercials en nieuwsreportages voor Ekebo-Films. Antoine Bumba Mwaso en Dieudonné Mambula worden vaste assistenten van André Cornil.


Deze bijdrage is volledig gebaseerd op een artikel gepubliceerd door Patricia Van Schuylenbergh, historica bij het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika:

Voor meer informatie, zie ook:

  • P. Van Schuylenbergh et M. Zana Aziza Etambala (dir.), Patrimoine d’Afrique centrale. Archives Films. Congo, Rwanda, Burundi, 1912-1960, Musée royal de l’Afrique centrale, Tervuren, 2010, 351 pages.
  • P. Van Schuylenbergh, « Formater les regards, décoloniser les esprits ? Éducation et transition politiques à travers les films d’archives », in  M. DUMOULIN, A.-S. GIJS, P.-L. PLASMAN et C. VAN de VELDE (dir.), Du Congo belge à la République du Congo, 1955-1966, Coll. Outre-Mers, vol. 1, P.I.E. Peter Lang, Bruxelles, 2012, pp. 227-251.

Zie ook:

Quel Regard ! gevolgd door een interview met Dr Chérie Ndaliko

Quel Regard ! Regard africain critique sur des films de la propagande coloniale

Koloniale films werden in 2017 en 2018 in Goma (DRC) vertoond in het Yole!Africa kunstcentrum. Jonge toeschouwers, Yole!Africa-leden en Afrikaanse deskundigen geven hun commentaar op de manier waarop Europeanen sinds de koloniale tijd Afrikanen hebben gefilmd en afgebeeld. Ze vragen zich af hoe de films van het verleden zouden verschillen van de films die vandaag door filmmakers en NGO's zijn voorgesteld. De films werden gekozen door Yole!Afrika, op chronologische basis, één film per decennium sinds 1910.

Quel Regard ! van Ganza Buroko. Geproduceerd door Yole!Africa en het AfricaMuseum, 2018.

De film wordt gevolgd door een interview met Dr Chérie Ndaliko.

 
De fragmenten uit de koloniale films die hier worden gepresenteerd, zijn afkomstig uit de volgende films:

  • Panorama Star of the Congo, anonyme, 1912 
  • Le fonctionnement d’une bourse de travail "La B.T.K.", Ernest Genval, 1926 
  • Congo, terre d’eaux vives, André Cauvin, 1939 
  • L’étoile au pays des fétiches, Henri Philips, 1949 
  • L’élite noire de demain, Gérard De Boe, 1950 
  • Bwana Kitoko, André Cauvin, 1955 
  • Le voyage royal, André Cauvin, 1955 
  • Fils d’Imana, la geste du Rwanda, RP.Weymeersch, 1959