Het beroemde Luba-masker

04.08.2021

  • Inventarisnummer: EO.0.0.23470
  • Antropo-zoömorf masker van het Luba-volk
  • Materiaal: hout (Ricinodendron rautanenil)
  • Plaats en datum van vervaardiging (schatting): Luulu, Katanga, DR Congo, [Luba]. Tweede kwart van de 19e eeuw
  • Geplunderd in Luulu op 26 maart 1896 door de troepen van Oscar Michaux, in dienst bij de Weermacht van de Onafhankelijke Congostaat.
  • Kwam volgens antropoloog Rik Ceyssens terecht in België via: Seeya - Luulu - Kasongo-Mfwamba - Luluaburg (juli 1896) - Lusambo (1 augustus 1896) - Boma - Antwerpen (29 juli 1897)  
  • Collectie van Oscar Michaux, België 
  • Verkocht aan het museum door de weduwe van Michaux, Mathilde Mertens op 18 april 1919, als onderdeel van een collectie van meer dan 700 objecten.
""

De plundering van het dorp Luulu

De Weermacht was de krijgsmacht van de Onafhankelijke Congostaat van Leopold II. Ze bestond uit Congolezen maar ook uit soldaten uit andere Afrikaanse landen, en oefende tegelijkertijd de functie van politie en leger uit.

In 1895 was er een opstand binnen de Weermacht, de zogeheten ‘Tetela-opstand’, die meerdere jaren duurde. Commandant Oscar Michaux (1860-1918) nam tijdens deze periode ook deel aan de ‘derde campagne tegen de Bashilenge en de Kiokos’.

Tijdens de begeleiding van een bevoorradingskaravaan met zijn troepen bereikten Michaux en zijn mannen het dorp Luulu op 26 maart 1896. Nadat de dorpschef de troepen had geweigerd zich in het dorp te vestigen, viel Michaux Luulu binnen en nam het met geweld in. Terwijl de inwoners het bos in vluchtten, werden hun voedsel en vele bezittingen, waaronder dit masker, uit het verlaten dorp geplunderd.

De omstandigheden waaronder dit masker in Luulu werd geplunderd zijn bekend dankzij het dagboek van Albert Lapière, een officier die Michaux toen vergezelde. Dit document, waarvan het museum een kopie bewaart, is een eerstehands getuigenis over de gebeurtenissen die hebben geleid tot de plundering van Luulu.

Het dagboek van Albert Lapière werd door dr. Rik Ceyssens bestudeerd. Hij publiceerde in 2011 een uitgebreide studie over de collectie Michaux bij het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA). Dankzij dit boek zijn de omstandigheden van verwerving van dit masker zeer goed gekend.

De militair Oscar Michaux

Oscar Joseph Isidore Michaux (Glimes, 27/03/1860 - Grevelingen, 07/01/1918) ging in 1880 in dienst als soldaat. Hij studeerde in 1882 af aan de ruiterijschool van het Belgisch leger en werd in 1887 tweede luitenant bij de cavalerie. Vervolgens werd hij in 1888 gedetacheerd naar deze school als opleidingsofficier. Op 8 november 1889 werd hij verbonden aan het Militair Cartografisch Instituut - de gebruikelijke procedure om Belgische soldaten naar de Weermacht in Onafhankelijke Congostaat te sturen. 

Michaux vertrok naar Congo op 2 december 1889. Na zijn aankomst in Lusambo nam hij deel aan de veldtochten tegen chef Gongo Lutete, en vervolgens aan de strijd tegen de ‘Kiokos’-handelaars en -karavanen (Chokwe en aanverwanten). Daarna nam hij tijdens de ‘Arabische campagne’ deel aan ‘slag op de Lomami’ tegen de Arabische chef Sefu, wiens 10 000 manschappen immense verliezen leden, geschat op 3000 doden en talloze drenkelingen. Als gevolg van deze ‘bloedige en tragische’ veldslag – in de woorden van Michaux zelf – werd de militair als een held aanzien. Dat illustreert de aquarel van Thiriar (zie hierboven), waar hij wordt geportretteerd met de vlaggen die hij toen meenam.

Nadat hij in 1893 voor enkele maanden naar België terugkwam, keerde Michaux in juni 1894 terug naar Congo. Hij werd er hij districtscommissaris van Kasai-Lualaba, opnieuw op de post in Lusambo. Het is tijdens deze tweede termijn, die getekend werd door de ‘Tetela-opstand’ in de Weermacht, dat het Luba-masker in Luulu werd geplunderd.

Samenstelling van de ‘collectie Michaux’

Dit is het enige masker in een collectie die niet minder dan 715 objecten telt. 

Het geheel dat in 1919 door de weduwe van Michaux aan het museum werd verkocht, bestond uit bekers, doosjes, beeldjes, scepters/staven, kammen, ivoor, talrijke geweven raffiatextiel, wapens, muziekinstrumenten en stoelen, allemaal door de militair verworven tijdens zijn bijna zeven jaar durende verblijf in Congo.

Maar we weten weinig over de context en manier waarop dat gebeurde. Eén Kuba-textiel (EO.0.0.23676) werd waarschijnlijk aan Michaux verkocht/geruild/gegeven door Léon Rom, een andere Belgische agent in dienst van de Onafhankelijke Congostaat. Afgezien daarvan vermeldde Michaux enkel mogelijke transacties bij het opvaren van de Sankuru tijdens zijn eerste termijn in Congo:

Tous les jours du haut de ma cabine, je puis jouir d’un spectacle inoubliable, d’un coup d’œil merveilleux. Une cinquantaine de pirogues évoluent autour du bateau. Tous les noirs nous offrent en vente les marchandises les plus invraisemblables, voire même… des membres de leur famille. Les habitants du Sankuru sont très habiles aux ouvrages de mains. Ils confectionnent, entre autres choses, des nattes et des étoffes indigènes qui sont réellement superbes ; ainsi que des haches, des lances, des couteaux et des gobelets en bois qui sont de véritables petits chefs d’œuvre et dénotent, par leur originalité et leur fini, beaucoup de goût et d’art chez ces artistes, enfants de la nature.

‘Elke dag kan ik vanuit mijn cabine genieten van een onvergetelijk schouwspel, een prachtig uitzicht. Een vijftigtal prauwen cirkelen rond de boot. Alle zwarten bieden ons de meest onwaarschijnlijke goederen te koop aan, zelfs... leden van hun familie. De inwoners van de Sankuru zijn zeer bedreven in handwerk. Zij maken onder andere inheemse matten en stoffen, die werkelijk voortreffelijk zijn; en daarnaast ook bijlen, speren, messen en houten bekers, die echte meesterwerkjes zijn, en door hun originaliteit en afwerking getuigen van veel smaak en kunstzinnigheid bij deze kunstenaars, kinderen der natuur.’

Dat er in deze periode steeds meer werd ‘verzameld’ stimuleerde de handel in deze goederen, en wakkerde ook de productie van dit soort voorwerpen aan. Een nota van museumconservator Joseph Maes van 28 april 1919 over de collectie-Michaux verwijst inderdaad naar het feit dat sommige objecten werden ‘vervaardigd’:

L’intérêt de cette belle collection réside en première ligne dans le fait que toutes les pièces possèdent non-seulement les renseignements d’origine et de provenance, mais en outre, la date de fabrication et de récolte.

‘Het belang van deze mooie collectie schuilt er in de eerste plaats in dat alle objecten niet alleen informatie bevatten over hun origine en herkomst, maar daarnaast ook over de datum van vervaardiging en van verwerving.’

Maar in tegenstelling tot wat de nota van Maes aangeeft, waren lang niet alle objecten gedocumenteerd met dit soort informatie bij hun overdracht aan het museum. Dat heeft aanleiding gegeven tot diverse onderzoekshypothesen. Zo werd op een bepaald moment verondersteld dat Michaux het Luba-masker verwierf in Tabora, in het centrum van het huidige Tanzania, in 1899 (Trésors cachés, 1995: 352).

Volgens Ceyssens zijn de objecten uit de collectie van Michaux waarschijnlijk ofwel onderhandeld tijdens zijn ontmoetingen – meestal op voet van ongelijkheid – ofwel zonder toestemming buitgemaakt zijn tijdens zijn militaire veldtochten.

Zonder echte agenda noch op vraag van zijn oversten, kwam Michaux’ verzameling dus waarschijnlijk tot stand, al naargelang de omstandigheden, op basis van een verlangen naar ‘militaire souvenirs’ en een belangstelling voor ‘mooie exotische voorwerpen’.

Verwervingsomstandigheden verbloemd

Toch bleek Michaux maar weinig geïnteresseerd in de voorwerpen zelf. In zijn Carnet de campagne, dat werd gepubliceerd in 1907, wijdde hij zijn aandacht en herinneringen voornamelijk aan het beschrijven van jachtpartijen. In de tweede editie van zijn Carnet de campagne uit 1913 vermeldde hij de objecten uit Luulu wel, maar de toevoeging van die passage was zeker geïnspireerd door de lectuur van het Dagboek van zijn voormalige officier, Albert Lapière.

De versies van Michaux en Lapière verschillen nochtans danig van elkaar. Michaux, de overste van Lapière, verdraaide op een misleidende manier het relaas over de inval van zijn gewapende troepen in Luulu. Hij verbloemde duidelijk de gebeurtenissen (Michaux 1913: 339):

Je lui répond que mes hommes sont trop fatigués pour établir un campement et passant outre, je prends possession du village, l’assurant que lui et ses gens n’avaient rien à craindre, ni pour eux ni pour leurs biens. Quelques heures après il était tout à fait rassuré. C’est dans ce village que j’ai vu le plus nombreux et les plus beaux fétiches, une immense tête creuse avec deux grandes cornes servant au féticheur qui se l’adaptait sur les épaules ; il y avait encore plusieurs fétiches ayant au moins un mètre de hauteur, et représentant l’un un homme et l’autre une femme avec un pot, battant le manioc, ainsi que plusieurs autres sujets très originaux et tous forts bien sculptés. La canne du chef était formée de cercles en cuivre allant en spirales de bas en haut ; elle était aussi surmontée d’une tête de femme très finement sculptée ; il y a avait également une massue dans le même genre, ainsi qu’une superbe pagaie, véritable merveille. Cette contrée est d’ailleurs très riche en objets de collection.

‘Ik antwoord hem dat mijn mannen te vermoeid zijn om een kamp op te slaan, en sla zijn woorden in de wind en neem bezit van het dorp, terwijl ik hem verzekerde dat hij en zijn mensen niets te vrezen hadden, niet voor zichzelf noch voor hun bezittingen. Enkele uren later was hij volledig gerustgesteld. In dit dorp zag ik de talrijkste en mooiste fetisjen, een enorm, uitgehold hoofd met twee grote hoorns, gebruikt door de fetisjist die het op zijn schouders monteerde; er waren nog vele andere fetisjen van minstens een meter hoog, één stelde een man voor en een ander een vrouw met een pot die maniok stampt, evenals verscheidene andere zeer originele onderwerpen, die alle zeer goed gebeeldhouwd waren. De staf van de chef bestond uit koperen cirkels die in spiralen van beneden naar boven liepen; met erbovenop een zeer fijn gesculpteerd vrouwenhoofd; er was ook een knots van dezelfde aard, evenals een prachtige peddel, een waar wonder. Deze regio is overigens heel rijk aan collectiestukken.’

Lapière daarentegen, vertelde in zijn dagboek uitvoerig over de aankomst van de troepen in Luulu en over de buitmaking van het masker:

le 26 [mars] la route est fort longue, nous n’arriverons au village de Lulu que vers 2h et par contre il n’y a pas une goutte d’eau sur la route, heureusement qu’on nous a prévenu et qu’ainsi nous ayons pu prendre nos précautions. Il fait une chaleur suffocante comme un fait exprès, nous traversons d’immenses plaines formant de légers mamelons, le terrain est argilo-ferrugineux et pierreux, les herbes sont peu élevées, mais la réverbération est très forte ; grâce à nos provisions d’eau nos porteurs et nos gens ne souffrent pas trop. Vers 10 h nous voyons dans le lointain de fortes montagnes, il doit y avoir un village dans les environs, nous marchons dans les plantations, les hommes reprennent courage. En effet le village ne se trouve plus loin, nous y arriverons dans une demie heure tout au plus. Nous pénétrons dans une forêt très épaisse où nous découvrons de nombreux pièges. Nos hommes prennent plusieurs bêtes dans les fossés. Au sortir du bois le sentier descend très raide, le village se trouve à nos pieds. Il n’est pas très grand peut-être deux cents cases. Il n’y a pas de boma mais il est défendu de trois côtés par une brousse impénétrable et du quatrième côté par un vaste marais. A l’entrée du village, le chef fait mine de vouloir susciter des difficultés pour nous laisser entrer donnant des prétextes futiles ; les cases étaient très petites et peu nombreuses vu notre immense caravane, on était occupé à préparer le tribut, en deux mots il nous invitait tout bonnement à camper à la porte. Nous avons pris possession du village lui répondant que nous étions toujours prêts à l’entendre. Quelques instants après notre installation, plus une âme au village, le chef et tous ses gens venaient de nous brûler la politesse.
L’après-midi nos gens ont découvert 11 touques de poudre appartenant probablement à Kassongo-Niembo ou peut-être aux Kiokos. Ensuite plusieurs magnifiques chèvres égarées dans le village se sont fait prendre, on nous a ramené des fétiches en masse, en outre : une immense tête avec deux grandes cornes servant au féticheur qui se l’adaptait sur les épaules, elle était percée d’un grand nombre de petits trous venant à hauteur des yeux, il y a avait encore plusieurs statuettes d’un mètre de hauteur représentant un homme, une femme avec un pot battant le manioc et plusieurs autres sujets très originaux et tous fort bien soignés ; la canne du chef formée de cercles en cuivre rouge allant en spirales de bas en haut la canne était surmontée d’une tête de femme finement sculptée ; une massue dans le même genre puis une superbe pagaie complètement travaillée ; cette contrée-ci est d’ailleurs très riche en fait d’objets de collection.
Nous pensions à un certain moment avoir la guerre, les soldats découvraient toutes les cachettes et rapportaient quelque chose à chaque instant.
La nuit s’est passée sans incident.
Le 27 nous quittons Lulu, plus de marais seulement forêts tout le temps […]

‘26 [maart] het is een hele lange tocht, we zullen pas in het dorp Lulu aankomen rond 2 uur en er is geen druppel water te verkrijgen onderweg, gelukkig werden we verwittigd en hebben we onze voorzorgen kunnen nemen. Het is verstikkend heet, en alsof het erom gedaan is, doorkruisen we immense, licht heuvelachtige vlaktes, de bodem van klei-ijzer is steenachtig, het gras staat niet erg hoog, maar de dreunen zijn sterk; dankzij onze watervoorraden zien onze dragers en onze mensen niet te fel af. Tegen 10 uur zien we in de verte stevige bergen, er moet een dorp in de buurt zijn, we lopen in plantages, de mannen herwinnen moed. Het dorp ligt inderdaad niet veel verderop, we zullen er in hooguit een half uur zijn. We dringen een heel dicht woud binnen waar we veel vallen ontdekken. Onze mannen vangen er veel dieren. Aan het eind van het bos gaat het pad zeer steil naar beneden, het dorp ligt aan onze voeten. Het is niet erg groot, misschien tweehonderd hutten. Er is geen boma, maar het wordt aan drie zijden beschermd door ondoordringbaar struikgewas en aan de vierde zijde door een uitgestrekt moeras. Bij de ingang van het dorp geeft de dorpschef blijk moeilijk te willen doen over ons binnen te laten, onder het mom van nutteloze voorwendselen; de hutten waren erg klein en er waren er veel te weinig voor onze immense karavaan, ze waren druk bezig met de voorbereiding van het ontvangst, hij nodigde ons met andere woorden eenvoudigweg uit om voor de deur te kamperen. We namen bezit van het dorp en antwoordden hem dat we steeds bereid waren om naar hem te luisteren. Enkele ogenblikken na onze installatie was er geen ziel meer te bekennen in het dorp, de chef en al zijn mensen waren het dorp ontvlucht.
In de namiddag ontdekten onze mannen 11 kruitvaten die waarschijnlijk toebehoorden aan Kassongo-Niembo of misschien aan de Kiokos. Vervolgens werden ook enkele prachtige geiten gevangen die in het dorp rondzwierven, ze brachten een massa fetisjen mee terug, waaronder: een immens hoofd met twee grote hoorns dat gebruikt werd door de fetisjist die het op zijn schouders monteerde, het was doorboord met vele kleine gaatjes ter hoogte van de ogen, er waren ook nog verschillende andere beeldjes van een meter hoog die een man voorstellen, en een vrouw met een pot die maniok stampt en verschillende andere zeer originele onderwerpen, alle zeer goed gebeeldhouwd; de staf van de chef was gevormd uit roodkoperen cirkels die in spiralen van onder naar boven lopen, en bekroond door een fijn gesculpteerd vrouwenhoofd; een knots in dezelfde stijl, en ook een prachtige, volledig bewerkte peddel; deze regio is overigens zeer rijk aan collectievoorwerpen. 
Op een gegeven moment dachten we dat we oorlog hadden, de soldaten ontdekten alle schuilplaatsen en brachten elk moment iets mee terug.
De nacht verliep zonder incidenten.
De 27e verlaten we Lulu, geen moerassen meer maar uitsluitend bossen […]’

Het verschil tussen de twee verslagen – het privé-dagboek van Lapière en de latere gepubliceerde versie van Michaux – lijkt erop te wijzen dat Michaux achteraf zelf de plundering van het dorp Luulu veroordeelde, vermoedelijk in de overtuiging dat deze praktijken beter onbekend bleven bij het grote publiek, omdat ze zijn prestige en/of reputatie ten zeerste konden aantasten. 

De in Luulu geroofde voorwerpen zijn weldegelijk geplunderd van de dorpelingen die gevlucht waren voor de gewapende troepen onder leiding van Michaux.

Oorlogsbuit en trofeeën

We weten niet hoe Michaux deze objecten, eenmaal in België, bewaarde, tentoonstelde en valoriseerde in zijn verschillende woonsten. Ze werden blijkbaar verstopt tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ze zouden zich in een erbarmelijke staat van bewaring bevonden hebben wanneer ze aan het museum te koop werden aangeboden na de dood van Michaux in 1918. 

In 1913 bood Michaux aan het Ministerie van Oorlog vijf vlaggen aan die hij tijdens veldslagen in Afrika had buitgemaakt: drie – waaronder die van Sefu – uit de slag bij Chigé op de Lomami op 23 december 1892, en twee Chokwe-vlaggen. Zijn briefwisseling met zijn voogdijminister verduidelijkt enigszins zijn perceptie van deze voorwerpen. Wanneer Michaux op 11 februari 1913 de minister schreef om hem persoonlijk zijn schenking te overhandigen, zei hij het volgende over de vlaggen: ‘ik heb ze veroverd’. Hij betoogde: ‘Helaas heb ik geen kinderen aan wie ik ze kan nalaten, daarom wens ik deze trofeeën aan te bieden aan het Legermuseum’.

Voor Michaux ging het dus duidelijk om oorlogsbuit waarvan de eigendom hemzelf toebehoorde. Enkel omdat hij geen nageslacht had, stemde hij ermee in ze aan de Belgische Staat te schenken. Michaux was op dat moment nochtans erg ontevreden over zijn militaire carrière, en deze schenking was dus vast een manier om zijn oversten te herinneren aan zijn vroegere wapenfeiten in Afrika, in de hoop promotie te krijgen.

Zijn collectie Congolese objecten hield Michaux daarentegen wel bij tot aan zijn dood. Het geheel werd pas nadien aan het museum van Tervuren verkocht in het kader van zijn nalatenschap, in april 1919. 

Een veertigtal Congolese wapens, voornamelijk speren die waarschijnlijk weinig interessant werden bevonden, werden niet door het Tervuurse museum aangekocht. Ze werden enkele jaren later, in 1926, door de weduwe geschonken aan het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis. Michaux' decoraties, medailles en militaire uitrusting werden nog later, in november 1929, geschonken aan hetzelfde museum.

De verzamelwoede van de agenten van de Onafhankelijke Congostaat

De opname van collecties van agenten en soldaten van de Onafhankelijke Congostaat – of van hun erfgenamen – in publieke instellingen in België gebeurde willekeurig en vaak tegen betaling.

Om dit fenomeen in te dijken en zeker ook de misbruiken die gepaard gingen met de talloze verwervingen door personen met uiteenlopende ambities, werd reeds sinds 1896 (enkele maanden na de plundering van Luulu) een formeel verbod op het samenstellen van privécollecties opgenomen in het arbeidscontract van de agenten van de Onafhankelijke Congostaat. Zo wilde men hen beletten zich met andere (commerciële) activiteiten bezig te houden dan met de taken die hen contractueel werden toegewezen.

In de praktijk werd deze beperking echter niet altijd opgevolgd en de koloniale agenten bleven talloze objecten meebrengen naar België. Verworven als trofeeën en/of als curiositeiten, kregen ze een plaatsje in de inrichting van hun huizen als souvenirs. (Van Schuylenbergh 2006: 298).

Andere objecten uit de collectie Michaux in de zalen van het museum:

  • Luba-beeld

In de tijdelijke tentoonstelling Weergaloze kunst staan twee andere objecten die door Michaux mee naar België werden gebracht: het mes EO.0.0.23858 et het Luba-beeldhouwwerk EO.0.0.23459. Dit laatste zou volgens Ceyssens ook uit het dorp Luulu afkomstig kunnen zijn (Ceyssens 2011: 122).

C’est dans ce village [Luulu] que j’ai vu les plus nombreux et les plus beaux fétiches, […] ;  il y avait encore plusieurs fétiches ayant au moins un mètre de hauteur et représentant l’un un homme, l’autre une femme avec un pot, […]

‘In dit dorp [Luulu] zag ik de talrijkste en mooiste fetisjen, […] er waren nog vele andere fetisjen van minstens een meter hoog, één stelde een man voor, en een ander een vrouw met een pot, […]’. (Michaux, 1913 : 338-339)

Hoewel het beeld slechts 88 cm hoog is en niet exact overeenkomt met de beschrijving uit het dagboek van Lapière, noch met de latere aanpassing ervan door Michaux (hierboven), identificeert het hermafrodiete karakter van dit beeldje het volgens Ceyssens als een van de objecten die tijdens de plunderingen in Luulu werden meegenomen.

 

  • Bembe-scepter

Ook in de zaal Rituelen en Ceremonies zijn drie objecten uit de collectie-Michaux gepresenteerd. Het gaat om een Katatora Luba wrijforakel (EO.0.0.23472), een Luluwa-beeldje (EO.0.0.23465) en een zeldzame Bembe-scepter (EO.0.0.23485). Deze zijn vermoedelijk niet afkomstig uit Luulu.

Michaux kan deze scepter overigens niet ter plaatse hebben verworven, want hij heeft nooit in de regio van de Bembe verbleven. Hij was nooit gestationeerd of tijdelijk actief op de rechteroever van de Lualaba-rivier.

Het kan dus een voorwerp zijn dat werd verplaatst en dat hij verwierf op de verbindingswegen naar bijvoorbeeld Kisangani en Lusambo, in de richting van Bas-Congo. 

Volgens Ceyssens zou Michaux het ook geruild kunnen hebben met andere agenten van de Onafhankelijke Congostaat (één van de raffiavoorwerpen in de collectie was bijvoorbeeld afkomstig van Léon Rom), of met leden van de Weermacht, zoals bijvoorbeeld de Boyo (Buyu), buurvolk van de Bembe die meer dan eens onder het rechtstreekse bevel van Michaux stonden.

 


Tekst opgesteld aan de hand van een document van Agnès Lacaille, op basis van specifiek onderzoek en een synthese van onderstaande bronnen.

BRONNEN

Interviews: Pierre Lierneux

Archieven:

  • Algmeen Rijksarchief:
    • Fonds Minicol, 9089
    • Fonds SPA, Dossiers du personnel d'Afrique "Michaux O.", n° 768/558
       
  • Koninklijk Museum voor Midden-Afrika:
    • dienst Etnografie, verwervingsdossier Michaux, DA.2.394 + archieven Lapière
    • dienst Geschiedenis : AA.1-I.222 Oscar Michaux (1919) ; 1958.60 (DA.7.1464) ; 1964.37 (DA.7.1907) ; 1979.57 (DA.7.2722)
       
  • Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis: personeelsdossier Oscar Michaux en Briefwisseling

Boeken en artikels:

  • Bouffioux M., Musée royal de l’Afrique centrale : un masque tellement ‘emblématique’, Paris Match, 2019.
  • Cambier R., Oscar Isidore Joseph Michaux, Biographie Coloniale Belge, Bruxelles, Inst. roy. colon. Belge, tome I, 1948 (10 mai 1947), pp. 685-693.
  • Ceyssens R., De Luulu à Tervuren: la collection Oscar Michaux au Musée royal de l'Afrique centrale, Tervuren: AfricaMuseum Tervuren, 2011.
  • Ceyssens R., La révolte de la force publique congolaise (1895) : les papiers Albert Lapière au musée de Tervuren, Louvain-la-Neuve, l’Harmattan, 2016.
  • Coosemans M., Albert Lapière, Biographie Coloniale Belge, Bruxelles, Inst. roy. colon. Belge, T. II, 1951, col. 589-592.
  • Félix M. L. (éd.), Masks in Congo, Hong Kong: Ethnic Art & Culture Ltd., 2016, p. 209.
  • Michaux, Au Congo. Carnet de campagne. Episodes & impressions de 1889 à 1897, Bruxelles, Falk, 1907 & édition Namur, Dupagne-Counet, 1913.
  • Roberts Allen F. (éd.), Memory: Luba art and the making of history, New York Munich: Africa Center ; Prestel, 1996.
  • Van Schuylenbergh P., De l’appropriation à la conservation de la faune sauvage. Pratiques d’une colonisation : le cas du Congo belge (1885-1960), thèse de doctorat, Louvain-la-Neuve, 2006
  • Verswijver G. (éd.), Trésors d'Afrique, Musée de Tervuren, Tervuren: AfricaMuseum Tervuren, 1995, p. 190-191, 352.
  • Volper J., Autour des Songye: Under the influence of the Songye, Montreuil: Éditions d'Art Gourcuff Gradenigo, 2012, p. 89.
  • Volper, "Ce que veut dire un masque: réflexions iconographiques autour d'un chef-d'œuvre du MRAC" in: Tribal Art Magazine 71, Printemps 2014 (2014): 126-127, 129-130, 133. Video
  • Volper (éd.), Art Sans Pareil: Objets merveilleux du Musée royal de l'Afrique centrale, Kontich: Bai Publishers; AfricaMuseum Tervuren, 2018, p. 134.

 

De informatie in dit artikel is hoofdzakelijk gebaseerd op de beschikbare bronnen in het museum (archieven, publicaties, enz.).
Hierin ontbreken, zoals vaak, Afrikaanse bronnen die de noodzakelijke andere perspectieven toevoegen.
De biografieën van deze objecten kunnen dus nog verder worden aangevuld. Heb je opmerkingen, informatie of getuigenissen over deze voorwerpen of dit type voorwerpen? Aarzel niet om contact op te nemen: provenance@africamuseum.be.

 

< Meer herkomstartikels

 

In het kader van het project Taking Care.

Co-funded by the Creative Europe programme of the European UnionTaking Care website