Nkisi Nkonde beeld

08.10.2021

Dit krachtvoorwerp, eigendom van chef Ne Kuko, werd eind 1878 door Alexandre Delcommune geroofd tijdens een strafexpeditie.

  • Inventarisnummer EO.0.0.7943
  • Hout (Canarium schweinfurthii) en andere materialen
  • 19e eeuw
  • Eigendom van chef Ne Kuko, een van de negen koningen van Boma
  • Het dorp Kikuku, in de regio rond Boma, Bas-Congo, DR Congo
  • Geroofd door Alexandre Delcommune na een strafexpeditie, eind 1878
  • Door Delcommune bewaard op zijn post/magazijnen in Boma
  • Teruggevraagd door Ne Kuko eind 1878 (vóór zijn conflict en nederlaag tegen Jouca-Pava)
  • Meegenomen naar België door Delcommune in 1883
  • Door Delcommune geschonken aan de Association Internationale Africaine, waarschijnlijk in 1883
  • Tentoongesteld in Antwerpen in 1885
  • Door de Onafhankelijke Congostaat aan het Hallepoortmuseum geschonken in 1891
  • Verhuisde in 1906 naar de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in het Jubelpark
  • Aan het Congomuseum geschonken in 1912
""

Krachtvoorwerp...

De Belgische handelaar Alexandre Delcommune (1855-1922) legde beslag op dit beeld in de streek rond Boma tijdens een aanval op chef Ne Kuko in 1878.

In dit gebied aan de monding van de Congostroom waren in deze periode een aantal Europeanen, voornamelijk Portugezen, actief voor handelshuizen uit verschillende Westerse landen en vestigden zich er.

Delcommune kwam in 1875 in Boma aan en was in dienst van de Franse firma Lasnier,  Daumas, Lartigue et cie (dat Daumas, Béraud & cie werd in 1879) die rubber en ivoor verhandelde.

In zijn mémoires schreef Delcommune over het economische conflict dat aan de basis lag van de oorlog tegen de negen koningen van Boma, wanneer hij dit beeld roofde.

Het einde van de slavenhandel, de commerciële concurrentie vanuit het binnenland en een lange droogte in Congo sinds 1872 hadden geleid tot een sterke inkrimping van de handel en dus tot een inkomensverlies voor de Congolese tussenpersonen tussen Mayumbe en de benedenloop van de rivier. Daarom besloten de negen chefs van Boma de belastingen op hun handelsroutes te verhogen.

Dit besluit, dat in strijd was met een eerdere overeenkomst van 1872, vonden de Europese handelaren onaanvaardbaar. Ondanks de druk hielden de chefs van Boma voet bij stuk. Delcommune omschreef hun reactie als volgt:

"Les rois chargèrent nos envoyés de nous dire que la terre leur appartenait, qu’ils étaient seuls maîtres chez eux, que si les blancs n'étaient pas satisfaits, ils n’avaient qu’à s’en retourner d’où ils étaient venus." 

"De koningen droegen onze gezanten op ons te melden dat het land hen toebehoorde, dat alleen zij meesters waren in hun eigen land, dat als de blanken niet tevreden waren, zij maar terug moesten keren naar waar ze vandaan kwamen." (Delcommune 1922: 93)

De Europese handelaren beschouwden dit als een oorlogsverklaring en beslisten om de chefs als straf aan te vallen. Acht van de negen chefs van Boma werden 's nachts aangevallen door Europese agenten, met de steun van huurlingen, Kroumen genaamd. Delcommune leidde het offensief tegen Ne Kuko. Daarbij werden huizen in brand gestoken "om het tafereel te verlichten en angst te zaaien onder de belegerden". De aanval verraste de inwoners van het dorp Kikuku volkomen en veroorzaakte paniek, waardoor ze gedwongen werden dit beeld in hun vlucht achter te laten. Delcommune omschreef het als een oorlogsfetisj.

Delcommune kende het krachtbeeld overigens al en had er zelfs beroep op gedaan om zes van zijn werknemers terug te vinden die van diefstal uit zijn magazijnen werden beschuldigd.

"Je connaissais ce fétiche depuis longtemps et je savais la réputation très grande dont il jouissait à vingt ou trente lieues à la ronde. J’en fis l’expérience moi-même dans des circonstances curieuses qui méritent d’être racontées et qui montrent la foi qu’ont les indigènes dans certains de ces dieux." 

"Ik kende deze fetisj al lang en welke grote reputatie deze tot twintig of dertig mijl in de omtrek genoot. Ik heb het zelf meegemaakt in merkwaardige omstandigheden die het vertellen waard zijn en die aantonen welk geloof de inboorlingen in sommige van deze goden hebben.” (Delcommune 1922: 96)

Zo trachtte hij de bevolking ertoe te aan te zetten de gevluchte mannen aan te geven, wat ook lukte.

Door het standbeeld te laten meenemen, was Delcommune zich er dus terdege van bewust dat hij een uiterst machtige "gijzelaar" in zijn bezit had genomen.

"J’avais la certitude que la prise de ce dieu fameux aurait un effet considérable sur la suite des évènements qui se déroulaient en ce moment." 

"Ik was er zeker van dat de inbeslagname van deze beroemde god een aanzienlijke invloed zou hebben op het verloop van de gebeurtenissen die zich op dat moment afspeelden.” (Delcommune 1922: 100)

En inderdaad, zodra op verzoek van de koningen van Boma de onderhandelingen begonnen om een einde te maken aan het conflict, vroeg Ne Kuko dat het beeld hem werd teruggegeven. Maar Delcommune weigerde. Hij oordeelde dat dit geen deel uitmaakte van de lopende onderhandelingen en dat, omdat het om oorlogsbuit ging, hij alleen kon beslissen over een eventuele "aflossing" op het gepaste moment.

Ne Kuko protesteerde tegen deze houding en Delcommune uitte daarop dreigementen aan zijn adres:

"Le roi Né Cuco demanda que le grand fétiche lui fût rendu, ce à quoi je m’opposai formellement, la chose n’étant pas prévue dans la palabre. 
Le fétiche étant une prise de guerre, m’appartenait ; je ne traiterai de son rachat que lorsque j’en jugerais le moment opportun.
Le roi Né Cuco se fâcha à tel point que je finis par lui dire que s’il voulait son fétiche, il n’avait qu’à venir le chercher chez moi, mais que je ne lui conseillais pas de tenter l’aventure." 

"De koning Né Cuco eiste dat de grote fetisj aan hem werd teruggegeven, waartegen ik formeel bezwaar maakte, omdat dit niet was voorzien in de onderhandelingen. 
Aangezien de fetisj oorlogsbuit was, behoorde hij mij toe; ik zou de aflossing ervan niet behandelen voor ik de tijd rijp achtte.
De koning Né Cuco werd zodanig kwaad dat ik hem uiteindelijk zei dat als hij zijn fetisj terug wilde hebben, hij die maar bij mij moest komen halen, maar dat ik hem niet aanraadde zich aan dat avontuur te wagen.” (Delcommune 1922: 103)

Delcommune achtte dat “deze oorlog […] het prestige van de koningen van Boma voorgoed had gebroken en het gezag van de Europeanen aanzienlijk versterkte”. Een ander gevolg ervan was dat er een conflict ontstond tussen koning Ne Kuko en prins Jouca-Pava, die minister (mambouc) was van de negen koningen van Boma maar eveneens vertegenwoordiger binnen de Congolese samenleving van het Franse handelshuis waarvan Delcommune de gerant was:

"[…] quelques mois plus tard, un conflit armé [éclata] entre le roi Né Cuco et Jouca-Pava, que le premier accusait d’être la cause de l’insuffisance de droits de passage des caravanes du Mayumbe et de la non-remise du fétiche dont je n’avais pas voulu me dessaisir, malgré la riche rançon qu’en offrait le roi.
Jouca-Pava battit les hommes de Né Cuco lui incendia sa résidence et l’obligea à payer un tribut de guerre considérable." 

"[…] enkele maanden later [brak er] een gewapend conflict [uit] tussen koning Né Cuco en Jouca-Pava, die door de eerstgenoemde er van werd beschuldigd de oorzaak te zijn van de te lage doorgangsrechten voor de karavanen van Mayumbe en van het uitblijven van de teruggave van de fetisj, waarvan ik geen afstand had willen doen, ondanks het rijke losgeld dat de koning ervoor had aangeboden.
Jouca-Pava versloeg Né Cuco's mannen, stak zijn residentie in brand en dwong hem een aanzienlijke oorlogsbelasting te betalen.” (Delcommune 1922: 103-104)

Gesterkt door deze genadeloze overwinning gaf Delcommune het beeld de volgende vier jaar niet terug. Hij nam het mee naar België toen hij in mei 1883 terugkeerde (Couttenier 2018 & 2020).

In Brussel aangekomen werd Delcommune met veel omhaal ontvangen door Maximilien Strauch, Algemeen Secretaris van de l’Association Internationale Africaine (AIA). Deze organisatie werd door Leopold II opgericht om, onder het mom van humanitarisme, gebieden in Afrika te veroveren.

Delcommune schonk het beeld van Ne Kuko aan de AIA, vooraleer hij weer naar Congo terugkeerde in oktober 1883, dit maal in dienst van de Association Internationale du Congo (AIC). Deze organisatie werd eveneens door Leopold II opgericht in de nasleep van het Comité d’Étude du Haut-Congo (CEHC). Delcommune had de eerste agenten van de AIC, waaronder Henry Morton Stanley, weten aankomen in Boma. Toen al besliste Delcommune om de onderneming van de Belgische koning te steunen.

"Ce fut à cette époque et sur les conseils de mes nouveaux amis, que je résolus, moi aussi, de travailler à la grande œuvre due à l’initiative du Roi des Belges, et malgré l’admirable santé que j’avais et la belle position que j’occupais, je résolus de rentrer en Europe et de me mettre à la disposition du Comité d’Etudes du Haut-Congo." 

“Het was in die tijd en op aanraden van mijn nieuwe vrienden dat ook ik besloot mee te werken aan de grootse onderneming die de Koning der Belgen op touw had gezet, en ondanks mijn bewonderenswaardige gezondheid en de mooie positie die ik bekleedde, besloot ik terug te keren naar Europa en mij ter beschikking te stellen van het Comité d’Etudes du Haut-Congo.” (Delcommune 1922: 145)

Vanuit zijn positie als manager van een factorij en als de langst in Boma geïnstalleerde Belg, wist Delcommune heel goed wat deze onderneming werkelijk inhield.

Stanley gaf zelf toe dat de zogeheten geografische en commerciële verenigingen niet enkel hun geografische kennis of handelsvooruitzichten wilden uitbreiden, maar ook de politieke belangen van hun regeringen dienden (Couttenier 2020: 49).

Wanneer Delcommune in 1883 in dienst trad, hadden de AIA en de AIC al officieel hun deelname aan de voor 1885 geplande Wereldtentoonstelling van Antwerpen aangekondigd. Het is waarschijnlijk in het kader van deze opkomende koloniale propaganda dat Delcommune het beeld schonk.

 

Verdere onderwerping van de koningen van Boma

Delcommunes rol tegen de koningen van Boma was nog lang niet uitgespeeld, integendeel. De AIC wilde namelijk beroep doen op zijn ervaring voor een onderneming die zich niet langer beperkte tot commerciële of geografische (of zelfs humanitaire) doeleinden, maar die streefde naar het verkrijgen van de soevereine rechten over de betrokken gebieden.

"Ce fut en avril 1884 que je reçus les premières instructions de Bruxelles, instructions datées du 1er février, faisant connaitre confidentiellement les vues politiques de l’AIC.
L’objet de ces instructions était de jeter les premières bases du futur Etat, par l’obtention de la soumission des roitelets indigènes." 

"In april 1884 ontving ik de eerste instructies uit Brussel, die dateerden van 1 februari, waarin vertrouwelijk de politieke standpunten van de AIC werden bekendgemaakt.
Het doel van deze instructies was om de eerste fundamenten van de toekomstige Staat te leggen, door de onderwerping van de inheemse koninkjes te verkrijgen.” (Delcommune 1922: 160

Delcommune kwam dus opnieuw in contact met de negen chefs. Hij nodigde hen uit in het dorp N’Eourou, de verblijfplaats van koning Ne Oro, op 19 april 1884. Hij liet elk van hen een onderwerpingsakte tekenen. Het Afrikaans Archief van het Ministerie van Buitenlandse zaken bewaart de originelen en kopieën van deze documenten die door de negen koningen met een kruisje werden ondertekend. Ne Kuko was een van hen:

onderwerpingsakte getekend door chef Ne Kuko

Transcriptie:

Traité
Entre Alexandre Delcommune, agissant au nom & pour le compte de l’Association Internationale du Congo & le Roi Nécouco chef indépendant de M’Boma agissant pour lui ses descendants et successeurs, il a été convenu ce qui suit :
Art. I. Le Roi Nécouco cède à l’Association Internationale du Congo les droits de souveraineté sur tous les territoires soumis à son autorité, y compris (?) dans les villages & terres dépendantes cités ci-après :
M’banza N’Cambou (?) : Caïeu m’Boma, N’Couvale (Manidombi), Louvongo N’Sonni, Matunda (Capita) 
Art. II. Cette cession a lieu moyennant paiement de vingt pièces d’étoffes, deux fusils, & cadeau que Nécoucou reconnait avoir reçu.
Ont signé
Roi Nécouco X
Interprètes : 
-Jouca Couto prince X
- prince Lutete (?) X
Fait au village de N’Eourou
Le 19 avril 1884
(signé) Delcommune

Verdrag
Tussen Alexandre Delcommune, handelend in naam van en voor rekening van de Association Internationale du Congo, en Koning Nécouco, onafhankelijke chef van M'Boma, handelend in eigen naam en in die van zijn nakomelingen en opvolgers, is het volgende overeengekomen:
Art. I. Koning van Nécouco staat aan de Association Internationale du Congo de soevereiniteitsrechten af over alle gebieden die aan zijn gezag onderworpen zijn, met inbegrip(?) van de hieronder vermelde dorpen en bijhorende gronden:
M'banza N'Cambou (?): Caïeu m'Boma, N'Couvale (Manidombi), Louvongo N'Sonni, Matunda (Capita) 
Art. II. Deze overdracht vindt plaats tegen betaling van twintig stukken stof, twee geweren en een geschenk dat Nécoucou erkent te hebben ontvangen.
Ondertekend door
Koning Necouco X
Tolken: 
- prins Jouca Couto X
- prins Lutete (?) X
Gedaan in het dorp N'Eourou
19 april 1884
(ondertekend) Delcommune

Delcommune bekende zelf in zijn mémoires dat hij de koningen van Boma had bedrogen, terwijl hij er enkele regels hogerop prat op ging “dat ze hem absoluut vertrouwden” (p. 163):

"Il serait grotesque de ma part d’affirmer que je mis ces rois au courant de tous les privilèges que comportent les droits de souveraineté […]." 

"Het zou absurd zijn van mijn kant te beweren dat ik deze koningen heb ingelicht over alle voorrechten die gepaard gaan met de soevereiniteitsrechten [...].” (Delcommune 1922: 165)

Kort daarop probeerden de negen koningen van Boma zich met de steun van de Portugese handelaars van deze verplichtingen te ontdoen door de Europese rivaliteiten tegen elkaar uit te spelen. Ne Kuko lijkt een spilfiguur te zijn geweest in de organisatie van het verzet. Het was in zijn dorp dat op 5 juni 1884 de eerste grote openbare vergadering plaatsvond "om verklaringen af te leggen over de soevereiniteitsrechten die deze prinsen [de koningen] hebben over de gebieden die zij besturen" (Delcommune 1922: 168).

De koningen van Boma slaagden er echter niet in zich uit de greep van de Belgen te bevrijden. Het tegendeel werd bevestigd wanneer de Westerse mogendheden in 1885 de Onafhankelijke Congostaat erkenden.

 

Van collectie naar collectie

Tijdens het tweede verblijf van Delcommune in Congo ging het beeld van Ne Kuko dus over van de collecties van de AIC naar die van de net opgerichte Onafhankelijke Congostaat. Deze werden nog een tijdlang ondergebracht in de stallen van het Koninklijk Paleis op de Troonplaats in Brussel (Van Schuylenbergh 2020: 130).

Het beeld van Ne Kuko werd tentoongesteld op de Wereldtentoonstelling in Antwerpen in 1885. Het trok er duidelijk de aandacht van bezoekers en commentatoren. Toen het in 1891 door de Onafhankelijke Congostaat werd geschonken aan het Koninklijk Museum voor Oudheid, Wapens, en Volkenkunde van de Hallepoort ging de geschiedenis van het beeld enigszins verloren tussen de vele collecties uit Congo die de tentoonstellingsruimtes vulden. In 1906 werd het standbeeld naar de nieuwe gebouwen in het Jubelpark verhuisd. Uit gebrek aan plaats en geschikte inrichting werden de etnografische – met name Afrikaanse – collecties jarenlang in depot gehouden. De objecten uit Congo werden uiteindelijk in 1912 naar het Museum van Belgisch Congo in Tervuren gebracht, de voorloper van het AfricaMuseum, waar de collecties van de Belgische staat afkomstig uit de "nieuwe" kolonie werden gecentraliseerd.

foto van een beeld
Nationaal Museum van Wereldculturen, Museum Volkenkunde, Leiden. RV 1032-198. Schenking van het bestuur van de Onafhankelijke Congostaat, 1894

Verwervingsdossier
Verwervingsdossier DA.2.277 – Transfer van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (Jubelpark), 1912

Volgens Maarten Couttenier is het mogelijk dat het beeld van Ne Kuko ook werd tentoongesteld op de Wereldtentoonstelling van Antwerpen in 1894, samen met een beeld in een zeer verwante stijl dat nadien door de Onafhankelijke Congostaat aan het museum van Leiden werd geschonken – waar het zich nog steeds bevindt. Agenten van de Onafhankelijke Congostaat (of de voorlopers ervan) namen dus meerdere van deze belangrijke Yombe-krachtbeelden in die periode mee. Dit doet vragen rijzen over de omstandigheden waaronder deze beelden in een context van machtsverovering en overheersing werden buitgemaakt.

... en familiegeschiedenissen

Toen Delcommune in 1883 naar België terugkeerde, nam hij niet alleen het beeld van Ne Kuko mee, maar ook een kind van drie jaar oud. Het meisje genaamd Adèle was geboren in 1880 in Boma, uit Delcommunes huwelijk met Mabenjia, een zeer jonge dochter van de prins Jouca-Pava.

"Ce fut en mai 1883 que je repris le chemin du pays natal. Je l’avais quitté neuf ans auparavant. J’étais accompagné de la petite fille âgée de trois ans que j’avais eue avec la fille de Jouca-Pava. Un jeune boy de dix ans que j’amenai pour la soigner, m’accompagnait également." 

"In mei 1883 keerde ik terug naar mijn geboorteland. Ik had het negen jaar eerder verlaten. Ik werd vergezeld door het driejarige meisje dat ik gekregen had met de dochter van Jouca-Pava. Een jonge boy van tien jaar, die ik meenam om op haar te passen, vergezelde me eveneens. (Delcommune 1922: 148-149)”

Dit huwelijk vond plaats na een openlijk conflict tussen Jouca-Pava en Delcommune. Hoewel Jouca-Pava zeker gedwongen geweest was om met dit huwelijk in te stemmen, zoals blijkt uit het relaas van Delcommune, wordt er niets vermeld over de instemming van Mabenjia.

AFROPEA-zaal

In de Afropea-zaal van het museum is een studioportret van Adèle Delcommune te zien, gemaakt door de beroemde fotograaf Alexander waarschijnlijk ter gelegenheid van haar huwelijk op 20 juni 1905 in Brussel.

Een andere foto van latere datum toont haar man, Eugène Peeters (1880-?) in 1854.

Op een familieportret is hun zoon William Peeters (1908-1973) te zien. Dit is de kleinzoon van Alexandre Delcommune, de jonge Willy aan wie Delcommune het eerste deel van zijn mémoires opdroeg: Vingt années de vie africaine. Récits de voyages, d’Aventures et d’Exploration au Congo belge. 1874-1893, gepubliceerd in 1922.

A mon petit-fils Willy 
Agé aujourd’hui de quatorze ans.
Pour l’engager à parcourir le monde comme l’a fait son grand-père.
L’homme, qui n’a pas voyagé, non seulement ne peut se faire une idée des beautés prodigieuses que la nature étale sur la surface du globe, mais encore est incapable de comprendre l’humanité. 

Aan mijn kleinzoon Willy 
Nu veertien jaar oud.
Om hem aan te sporen de wereld rond te reizen zoals zijn grootvader heeft gedaan.
Een mens die niet heeft gereisd, kan zich niet alleen geen idee vormen van de ontzaglijke schoonheden die de natuur over de aardbol tentoonspreidt, maar is ook niet in staat de mensheid te begrijpen.

Dit boek is een ontluisterende en emblematische getuigenis van hoe materiële goederen, waaronder cultureel erfgoed, met geweld werden toegeëigend in het kader van een agressieve economische politiek, maar ook van welk lot jonge vrouwen en kinderen soms ondergingen.

De ongelijke machtsverhouding tussen Europeanen en Afrikanen, die versterkt werd door de persoonlijkheid van sommige individuen, werd alleen maar groter met de doorgedreven territoriale bezetting door de Europeanen doorheen de tijd. De Afrikaanse bevolkingen werden geleidelijk aan onbetwistbaar onderworpen, wat werd geformaliseerd via verdragen waarbij ze hun soevereiniteit afstonden. Het tragische einde van Jouca-Pava, de grootvader van Adèle, waarover Delcommune in zijn mémoires vertelde (Delcommune 1922: 86), illustreert zowel het hoe het lot van individuen werd gebroken, als welke familiebanden ontstonden in de schaduwkant van de geschiedenis die zich toen tussen Congo en België ontspon.

De foto’s van Adèle en William Peeters werden in 1954 aan het museum geschonken door Eugène Peeters, de schoonzoon van Delcommune, die ‘zittend in de lievelingszetel van zijn schoonvader’ te zien is op de derde foto. Deze werd genomen tijdens een bezoek van de directeur van het Tervurense museum Frans M. Olbrechts aan Eugène Peeters in de familievilla in Spa op 7 juli 1954.

Bij deze gelegenheid maakte de René Stalin, een fotograaf die ondermeer voor het koloniale propagandabureau Inforcongo werkte, ook een fotoreportage (zie verderop).

De villa Mongonganita

In 1909 liet Delcommune een villa optrekken in Spa – waarvan vandaag enkel nog de stallen overblijven – die Mongonganita werd gedoopt. Deze naam houdt verband met het Afrikaanse verleden van de eigenaar, en verwijst naar een van de bijnamen die Delcommune kreeg tijdens zijn eerste verblijf in Bas-Congo:

"Pendant ces neuf années consécutives de séjour sous les tropiques, de 1874 à 1883, j’avais été baptisé quatre fois par les indigènes, c’est-à-dire que j’avais changé trois fois de surnom. Le premier qui était tout indiqué ‘Long nez’, fut suivi de ‘Grand Tireur’, puis du ‘Chasseur d’hippopotames’ ; et enfin le dernier ‘Mongongo’, qui veut dire ‘celui qui aime les femmes’, me fut donné par suite d’un petit incident que je raconterai pour la curiosité du fait." 

"Gedurende de negen opeenvolgende jaren van mijn verblijf in de tropen, van 1874 tot 1883, ben ik vier keer door de inboorlingen gedoopt, dat wil zeggen dat ik drie keer van bijnaam ben veranderd. De eerste, die zeer toepasselijk was, 'Lange Neus', werd gevolgd door 'Grote Schutter', en daarna door 'Nijlpaardenjager'; en de laatste, 'Mongongo', wat betekent 'degene die van vrouwen houdt', werd mij gegeven naar aanleiding van een klein voorval dat ik zal vertellen omwille van de aardigheid. (Delcommune 1922: 145)

Het is echter niet eenvoudig om de term Mongonganita letterlijk te vertalen: ‘mongongo’ betekent ‘keel, stem’ in het Lingala, maar ‘anita’ is moeilijk te interpreteren (anders dan een vrouwenvoornaam). Het Kikongo-Frans woordenboek van Laman uit 1936 vermeldt niettemin dat ‘mu-ngonga’ “de naam van bepaalde blanken (uit Europa)” in het Kikongo was, maar vooral dat ‘mungongo anyeka’ zoveel betekent als “een soepel lichaam hebben, soepel van lendenen zijn”. Mongonganita is misschien een vervorming van deze uitdrukking door Delcommune. Dit zou een heel andere verklaring van zijn bijnaam zijn dan degene die hij er zelf aan gaf in zijn memoires.

Wat de betekenis ook is, villa Mongonganita werd ingericht om de Afrikaanse souvenirs van Delcommune een plaats te kunnen geven. De biljartzaal bevatte naast een uitgebreide opstelling van zijn collectie Congolese voorwerpen ook dieren, alsook de reconstructie van een denkbeeldig jachttrofee (nr. 623) en foto's (een vitrine is te zien op nr. 621) (Van Schuylenbergh 2020: 73-75).

 

Andere voorwerpen uit de "collectie Delcommune"

Ondanks de omvang van de decoratieve opstellingen in villa Mongonganita, telde de collectie die via de erfgenamen en nazaten van Delcommune in het museum terechtkwam slechts 38 voorwerpen, waaronder één muziekinstrument (een Luba-fluitje). Daarbij was ook een uit ivoor gesneden hanger uit Katanga, die in 1978 in de collectie van het Institut des Musées nationaux du Zaïre werd opgenomen.

 

Deze collectie werd in 1958 aan het museum verkocht door William Peeters, de kleinzoon van Delcommune. Ze bevatte voornamelijk kleine prestigevoorwerpen voor persoonlijk gebruik: 

  • een tiental uit ivoor gesneden voorwerpen uit Katanga
  • acht Kuba-bekers
  • vijf ivoren armbanden
  • drie standbeeldjes uit Bas-Congo
  • twee Kuba-pijpen, waarvan één van uitzonderlijke kwaliteit (EO.1958.6.9, om die reden opgenomen in de catalogus Trésors cachés, nr. 139)
  • enkele gebruiksvoorwerpen

De meeste van deze voorwerpen zijn waarschijnlijk verzameld tijdens Delcommunes derde en vierde verblijf, aangezien ze voornamelijk afkomstig zijn uit de streken waar hij toen doorheen reisde.

Geen enkel van deze voorwerpen is momenteel tentoongesteld in de museumzalen, maar naast de drie aangehaalde familieportretten verwijst nog een andere fotoreproductie in de vaste opstelling naar Delcommune.

Zaal Landschappen en Biodiversiteit

Deze foto met een opschrift van Delcommune is getiteld "Souvenir de chasse”. Hij is terug te vinden op het label bij het nijlpaard in de zaal Landschappen en Biodiversiteit.

Dit beeld dateert van Delcommunes vierde verblijf in Congo. Dat was tevens de tweede termijn in dienst van de Compagnie du Congo pour le Commerce et l'Industrie (C.C.C.I.). Deze instantie had hem in 1887 aangeworven, en bij de terugkeer van zijn eerste missie in mei 1889 in haar Raad van Bestuur opgenomen omtrent de commerciële perspectieven van een spoorweg in Boven-Congo.

Ditmaal moest Delcommune het bevel voeren over een expeditie naar Katanga. Hij verliet Europa midden 1890 in het gezelschap van ondermeer mijningenieur Norbert Diderrich. De economische en politieke belangen van deze missie waren zeer groot, net als het aantal afgelegde kilometers. Ook de menselijke tol als gevolg van de vele conflicten en hongersnood waarmee de expeditie te kampen had, was torenhoog.

Deze foto werd genomen toen de expeditie op 13 juli 1891 de Lomami-rivier bereikte ter hoogte van het dorp Makoa. Delcommune poseert fier naast zijn jachttrofee: een pyramide van 13 nijlpaardkoppen.

Een van de foto’s van villa Mongonganita (nr. 619) toont boven de schouw van de biljartzaal een andere foto van deze nijlpaardenjacht. Die vormt de onmisbare tegenhanger om de foto die in het museum tentoongesteld is, te begrijpen.

Beide foto’s zijn overigens gepubliceerd in het tweede deel van Delcommunes boek Vingt années de vie africaine. Récits de voyages, d'aventures et d'exploration du Congo Belge, 1874-1893 (beeld 1 / beeld 2).

Het gaat om twee verschillende voorstellingswijzen. De foto waarop Delcommune poseert bij de nijlpaardkoppen werd een symbool voor het afslachten van wilde fauna in Congo, “hierin versterkt door het bijschrift van de auteur die de koppen van het geschoten wild toont: Een ongewone jachttrofee (Delcommune 1922: 128), evenals door de lange nota die uitlegt met welk gemak deze actie op land werd uitgevoerd, in tegenstelling tot de vele gevaren die jagen in het water met zich meebracht” (Van Schuylenbergh 2020: 41-42).

De andere foto geeft echter waarschijnlijk beter het uitzonderlijke karakter weer van deze slachting van 13 nijlpaarden in een recordtijd van 2,5 uur, die een menigte Afrikaanse toeschouwers aantrok:

"Jamais je n'ai vu encore gens plus impressionnés que les indigènes des villages les plus rapprochés, qui étaient tous accourus à mon retour de cette chasse. Ils n'osent plus m'approcher, et la femme qui sert de guide se roule à mes pieds et me baise les mains." 

"Ik heb nog nooit mensen meer onder de indruk geweten dan de inboorlingen van de dichtstbijzijnde dorpen, die allemaal aangerend kwamen toen ik terugkwam van deze jacht. Zij durven mij niet meer te benaderen, en de vrouw die mijn gids was, werpt zich aan mijn voeten en kust mijn handen. (Delcommune 1922: 128)

Deze foto illustreert ook het probleem van de voedselvoorziening voor deze reusachtige expedities in een onzekere context:

"Il semble, néanmoins, que les repas en viande constituent parfois un luxe dans les expéditions qui se nourrissent surtout sur le dos des populations des régions traversées et dépendent ainsi du bon ou mauvais état de santé des productions vivrières locales. Durant son expédition au Katanga en 1891, Alexandre Delcommune (1855-1922) au service de la Compagnie du Congo pour le Commerce et l'Industrie (C.C.C.I.) narre les aléas du voyage durant lequel alternent des périodes de franches famines avec des festins parfois ‘pantagruéliques’ qui dépendent de ce qu'il peut alors trouver en gibier de chasse. Sur le Haut-Lomami, Delcommune et son adjoint Diderrich abattent pendant deux heures et demi, treize hippopotames qui fournissent plus de quinze mille kilos de viande aux quatre cents suiveurs africains et dont une partie est échangée avec les hommes de Kasongo Kalombo afin d'annoncer sa venue pacifique dans son territoire. Si l'ampleur de cette chasse était exceptionnelle, les hippopotames ne sont pas rares et demeurent la principale ressource en viande du voyage, outre le gibier traditionnel, antilopes, zèbres, oiseaux." 

"Het lijkt er echter op dat vleesmaaltijden soms een luxe zijn voor expedities die zich hoofdzakelijk voeden op de kap van de bevolking van de streken die ze doorkruisen en dus afhankelijk zijn van de goede of slechte staat van de plaatselijke voedselproductie. Tijdens zijn expeditie naar Katanga in 1891 vertelt Alexandre Delcommune (1855-1922), in dienst van de Compagnie du Congo pour le Commerce et l'Industrie (C.C.C.I.), over de ups en downs van de reis, waarin perioden van regelrechte hongersnood afwisselden met soms overvloedige feestmalen, afhankelijk van wat hij aan wild kon vinden. Op de Haut-Lomami schoten Delcommune en zijn rechterhand Diderrich gedurende tweeëneenhalf uur dertien nijlpaarden neer, waardoor de vierhonderd Afrikaanse volgelingen meer dan vijftienduizend kilo vlees kregen, waarvan een deel werd geruild met de mannen van Kasongo Kalombo, om hun vreedzame komst naar zijn gebied aan te kondigen. Ook al was de omvang van deze jacht uitzonderlijk, nijlpaarden zijn niet zeldzaam en blijven de belangrijkste vleesbron van de reis, naast het traditionele wild, antilopen, zebra's en vogels. Tot op zekere hoogte compenseerde dit de perioden van hongersnood tijdens deze expeditie, die meer dan de helft van de mannen in het kamp het leven kostte.”  (Van Schuylenbergh 2020: 41-42)

Wanneer jachtpartijen als deze zich aanboden, moesten de mannen soms ladingen van meer dan 24 kg vlees dragen.

Het was niet altijd mogelijk het hoofd te bieden aan de onzekerheden van de expeditie zoals de voedselbevoorrading. Van de 670 mannen die met de Delcommune-expeditie vertrokken, verloren er 500 het leven aan het eind ervan in februari 1893.

 


Historicus Maarten Couttenier zocht in het kader van zijn onderzoek de huidige chefs van de regio waar dit beeld vandaan komt op, Baku Kapita Alphonse en Madelaine Tsimba Phambu. In deze podcast vertelt hij over zijn ontmoeting met chef Alphonse, huidige chef van het dorp Kikuku:


Tekst opgesteld aan de hand van een document van Agnès Lacaille, op basis van specifiek onderzoek en een synthese van onderstaande bronnen.

BRONNEN

Interviews, correspondentie (emails): Christine Bluard, Bambi Ceuppens, Maarten Couttenier, Jacky Maniacky, Hein Vanhee, Patricia Van Schuylenbergh.

Archieven:

  • AGR: Dossiers du Personnel d’Afrique, registre SPA/DG/767, p. 201, A. Delcommune ; Burgerlijke staat, huwelijksakte
  • KMMA, Dienst Etnografie, verwervingsdossiers: Musées Royaux du Cinquantenaire; Eugène Peeters; William Peeters.

Boeken en artikels:

  • Bontinck F., « Boma sous les Tshinus », Zaïre-Afrique 135 (1979), pp. 295-314
  • Couttenier M., «Le Congo à Anvers, avant Berlin et Leyde », 100 x Congo, tentoonstellingscatalogus, Antwerpen, MAS, 2020, pp. 46-57.
  • Couttenier M., EO.0.0.7943, “BMGN – Low Countries Historical Review”, vol. 133-2, 2018, pp. 79-90
  • Delcommune A., Vingt années de vie africaine. Récits de Voyages, d’Aventures et d’Exploration au Congo belge, 1874-1893, Brussel, Vve F. Larcier, 1922. Volume I / Volume II
  • Haulleville A. (Baron de), « C’est dans un grenier à foin que Léopold II réunit les premières collections du Musée du Congo belge », Les Cahiers Léopoldiens, n° du 15 décembre 1958 au 15 janvier 1959, pp. XXIX et XXX.
  • Lauro A., « Des femmes entre deux mondes : ‘ménagères’, maîtresses africaines des coloniaux au Congo Belge », akten van het colloquium Savoirs de genre / quel genre de savoir ?, Brussel, Sophia, 2005, pp. 206-222.
  • Le Congo illustré , vol. I, fasc. 1, 1892, (ill. januari : « L’école des inkimbas du village de Nékuku » d’après un cliché de de M. Shanu, photographe à Boma)
  • Luwel M., « Le Musée du Congo du Léopold II. Des combles des écuries royales aux somptueuses salles de Tervuren », Revue Congolaise Illustrée, XXX, 1958, 6, pp. 13-16.
  • Morimont F, « H.-A. Shanu : photographe, agent de l’Etat et commerçant africain (1858-1905) », La mémoire du Congo. Le temps colonial, tentoonstellingscatalogus, Tervuren, KMMA, Gent, Snoeck, 2005, pp. 213-217.
  • Pironet L., « Architecture thermale: les résidences et villas de Spa », Histoire et Archéologie spadoises. Musée de la Ville d’Eaux Villa Royale Marie-Henriette. SPA. BULLETIN trimestriel, sept. 1981, pp. 110-111.
  • Snoep N., Recettes de Dieux, tentoonstellingscatalogus, Parijs, mqB, pp. 44-45.
  • Van der Straeten E., « Alexandre J. P. Delcommune » Biographies Coloniales, 1949, col. 257-262.
  • Van Schuylenbergh P., Faune sauvage et colonisation. Une histoire de destruction et de protection de la nature congolaise (1885-1960), PIE Peter Lang, Brussel-Berlijn, 2020 (Coll. Outre-Mers, vol. 8)
  • Vellut J.-L., « Les traités de l'Association Internationale du Congo dans Ie Bas-Fleuve Zaïre (1882-1885 ) », Un siècle de documentation africaine 1885-1985, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Brussel, 1985, pp. 25-34
  • Verswijver G. (éd.), Treasures from the RMCA collection, tentoonstellingscatalogus “Hidden Treasures”, Tervuren, KMMA, 2000, pp. 170, 343-344.
  • Volper J., Art sans pareil, tentoonstellingscatalogus, Tervuren, KMMA, p. 15 + tentoonstellingsboekje
  • Wynants M., Des Ducs de Brabant aux villages Congolais. Tervuren et l’Exposition Coloniale 1897, tentoonstellingscatalogus, Un tram pour le Congo, 20/6-16/11/1997, Tervuren, KMMA, 1997, 184 p.

 

In 2016 verrichte historicus Maarten Couttenier in de DR Congo onderzoek naar de geschiedenis van dit standbeeld. Dat heeft de informatie die beschikbaar is uit de archieven in België aangevuld. Er zijn zeker nog archieven en familieherinneringen, zowel in België als in de DR Congo, die de biografie van dit object kunnen verrijken. Hebt u opmerkingen, informatie of getuigenissen over dit object of dit soort objecten? Aarzel niet om contact met ons op te nemen via provenance@africamuseum.be.

 

< Meer herkomstartikels

 

In het kader van het project Taking Care.

Co-funded by the Creative Europe programme of the European UnionTaking Care website