De halsketting ‘van Tippo Tip’

29.04.2022

Materialen: vergulde koperlegering (messing?), glas(pasta), koord van zijde en zilverdraad, plantaardige vezels

Inventarisnummer: HO.1959.84.1

""

In de collectie geregistreerd in 1959

In 1949 in bewaring gegeven en te koop aangeboden aan het museum door Dandoudis Spiros, inwoner van Belgisch-Congo

- Dandoudis Spiros zou de halsketting gekregen (of gekocht?) hebben van een monteur (mogelijk werkzaam bij de Belgisch-Congolese handelsvennootschap Combelga) uit Kabinda.
- Zou eigendom zijn geweest van een (anonieme) monteur uit Kabinda in de jaren 1930 - vroege jaren 1940.
- Zou door deze monteur na 1929 in Kabinda gekocht zijn van Yakaumbu Kamanda Lumpungu (1890-1936) of van het koloniale bestuur dat de halsketting in beslag zou hebben genomen (?).

Eigendom van Yakaumbu Kamanda Lumpungu, Kabinda, circa 1919 - midden jaren 1930?

- Zou door Yakaumbu Kamanda Lumpungu in Kabinda geërfd zijn van zijn vader, Lumpungu Ngoy Mufula (circa 1860-1919).
- Zou in het bezit geweest zijn van Lumpungu Ngoy Mufula in Kabinda.
- Zou door Hamed ben Mohammed el-Murjebi, bijgenaamd Tippo Tip, (circa 1840-1905) aan Lumpungu Ngoy Mufala geschonken zijn, waarschijnlijk vóór 1892 (het jaar waarin Lumpungu zich overgaf aan de Onafhankelijke Congostaat).


Een prestigieuze, maar onduidelijke herkomst

Dit sieraad, opgenomen in de collectie historische voorwerpen van het AfricaMuseum als ‘de halsketting van Tippo Tip’, blijft vragen opwerpen omtrent zijn herkomst en de manier waarop het in de museumcollectie is terechtgekomen.

Hamed ben Mohammed el-Murjebi (1837-1905), bijgenaamd ‘Tippo Tip’, is een klinkende naam in de geschiedenis van Oost- en Centraal-Afrika. Hij was zonder twijfel de invloedrijkste Arabo-Swahili handelaar in de oostelijke gebieden van wat later de Onafhankelijke Congostaat zou worden. In 1887 werd hij zelfs benoemd tot wali (gouverneur) van de handelspost bij Stanley Falls (vandaag Kisangani).

Tippo Tip werd eind jaren 1830 geboren in Zanzibar als kleinzoon van een emigrant uit Muscat (de hoofdstad van Oman, in het oosten van het Arabische schiereiland) en als zoon van een Arabische handelaar die doorgaans in Tabora (het huidige Tanzania) verbleef en als pionier van de karavaanroutes naar het Afrikaanse hinterland wordt gezien. Aan het hoofd van een karavaan van zijn vader reisde Tippo Tip als 18-jarige voor het eerst naar het oosten van wat vandaag de DRC is. Vervolgens maakte hij met zijn eigen karavanen verscheidene handelsreizen naar meer westelijk gelegen regio’s. Zo verwierf hij de macht over een uitgestrekt gebied, wat zijn ivoorhandel ten goede kwam. Onder het mom van een geëngageerde strijd tegen de slavenhandel kreeg het expansiezuchtige Europa in de tweede helft van de 19e eeuw de Afrikaanse gebieden in Arabische handen in het vizier. Het handelsimperium van Tippo Tip en zijn politieke macht in Centraal-Afrika bleken een doorn in het oog van de Onafhankelijke Congostaat van Leopold II, de belangrijkste Westerse koloniale machthebber met wie Tippo Tip moest zien te onderhandelen, eerst als concurrent, later als vijand.

Die complexe relatie zal ongetwijfeld hebben bijdragen tot Tippo Tips beruchtheid (net als de propagandastrijd die tegen hem werd gevoerd) in de koloniale geschiedschrijving. Misschien verklaart die naambekendheid wel deels waarom de naam ‘Tippo Tip’ is blijven kleven aan de halsketting die in het museum wordt bewaard, terwijl zijn band met het sieraad in feite gering is en louter steunt op moeilijk te verifiëren beweringen.

 

De weg die de halsketting aflegde

Over de herkomst van de halsketting is maar weinig gekend. Het verwervingsdossier bevat amper één archiefblad (zie afbeelding hieronder). Het biedt weinig aantoonbare informatie maar laat niettemin toe om het afgelegde traject van dit voorwerp enigszins in kaart te brengen.

De halsketting werd in 1959 geregistreerd in de historische collecties van het museum, al bevond die zich toen al bijna tien jaar in de instelling. Dhr. Dandoudis Spiros, een Griekse inwoner van de Belgische kolonie, bracht in 1949 een bezoek aan Brussel en bood de halsketting te koop aan op kantoor bij de toenmalige directeur van het museum in Tervuren, F. M. Olbrechts (1899-1958).

De directeur noteerde toen dat dhr. Dandoudis Spiros de halsketting zou hebben gekregen van een Belgische monteur, die waarschijnlijk bij Combelga werkte (een Belgisch-Congolese handelsvennootschap opgericht in 1918 in Kabinda voor de verwerking van katoen uit de regio Lusambo).

Die monteur zou eigenaar van de halsketting zijn geweest (van de jaren 1930 tot de jaren 1940) in Kabinda, waar hij deze zou hebben gekocht (misschien begin jaren 1930) van chef Yakaumbu Kamanda Lumpungu (1890-1936).

Die laatste zou de halsketting hebben geërfd van zijn vader, Lumpungu Ngoy Mufula (circa 1860-1919), de grote chef van Kabinda en zijn gezagsgebied.

Nog volgens Dandoudis zou Lumpungu Ngoy Mufula de halsketting als geschenk hebben gekregen van Tippo Tip.

Het lijkt erop dat de museumconservator niet helemaal overtuigd was van de vage informatie die Dandoudis wist te geven, en/of niet onder de indruk was van het voorwerp zelf. Het gaat immers om een sieraad van relatief middelmatige makelij. Bovendien heerste er destijds binnen de museummuren een misprijzen voor gearabiseerde voorwerpen uit Centraal-Afrika (Couttenier, 2019). Om welke reden dan ook, de aankoop ging niet door.

Om een eveneens ongekende reden bleef het voorwerp tóch in het museum achter.

Pas tien jaar later, na de dood van directeur Olbrechts in 1958, werd de halsketting in de collectie-inventaris van de instelling geregistreerd. Het traject van de halsketting werd daarentegen nooit verder uitgeklaard.

Stijl, materialen en vermeende herkomst van de halsketting

man die de halsketting analyseert met een machine
Analyse van de halsketting door röntgenfluorescentiespectrometrie, januari 2022. S. Genbrugge © KMMA

Net zoals een aantal andere Arabo-Swahili voorwerpen die in verband kunnen worden gebracht met Arabische handelaars en strijders (zie ook Rumaliza),

werd dit halssnoer opgenomen in de historische collectie van de instelling, en niet in de etnografische collectie. Hoewel het hier om een louter wetenschappelijke onderverdeling gaat (met als criterium  de aan- of afwezigheid van schriftcultuur), versterkt deze kunstmatig het exogene karakter van de sociaal-culturele Arabo-Swahili aanwezigheid in Centraal-Afrika, die lange tijd gemarginaliseerd is geweest binnen erfgoedstudies over deze regio (Arazi et al., 2020). Zodoende is het sieraad in kwestie atypisch – zo niet uniek – gebleven in de collectie van het museum – zonder dat dat iets zegt over de zeldzaamheid ervan.

Als we de halsketting vergelijken met drie sieraden die worden bewaard in het Parijse Musée du quai Branly, zien we gelijkenissen met Jemenitische sieraden (Arabisch schiereiland). We herkennen bijvoorbeeld de combinatie van de tien bolvormige parels en de twee peervormige uiteinden. Ook Ethiopische edelsmeden, voornamelijk actief in de islamitische regio Harar, vervaardigden gelijkaardige sieraden (Vanderhaegue C., 2001, cat. 228, 229 en 230). Dit soort parels werd onder meer verwerkt in vrij korte halssnoeren (met een tiental parels), die doorgaans als huwelijksgeschenk gegeven werden en gedragen werden door vrouwen. Op die halssnoeren zijn de twee uiteinden evenwel anders georiënteerd, namelijk met het bolvormige deel naar binnen toe.

De halsketting werd dus hoogstwaarschijnlijk – al dan niet door een siersmid en enigszins op een ongelukkige manier – opnieuw samengesteld voor de toevoeging van het grote centrale medaillon.
Dit medaillon met ‘stralen’, bezet met kleurrijke glasparels, vertrekkend vanuit een grote, roodachtige centrale parel, lijkt veeleer oosters geïnspireerd en lijkt terug te grijpen naar Mongoolse invloeden (op het Indische subcontinent). Die hypothese is overigens best plausibel, in het licht van de oude Indische handelsroutes naar het sultanaat van Oman (ten zuidoosten van het Arabische schiereiland), dat sinds de 17e eeuw een deel van de gebieden voor en langs de Oost-Afrikaanse kust in handen had. De hoofdstad van Oman lag in de eerste helft van de 19e eeuw overigens op het eiland Zanzibar, waar destijds honderden Indische handelaars leefden. Die gemeenschap nam snel in omvang toe en trok omstreeks 1850 ook ambachtslieden aan, waaronder siersmeden (S. Laing, 2017, p. 29).

Aan de hand van materiaalanalyses kon een aantal van bovenstaande hypotheses worden verfijnd. De bol- en peervormige parels bestaan uit een koperlegering (waarschijnlijk messing) belegd met bladgoud. Door de afwezigheid van massief goud of zilver kunnen we de tussenkomst van een islamitische siersmid uit de regio’s Oman, Jemen of zelfs Dar es Salam met enige zekerheid uitsluiten. Het zou dus veeleer om een tweederangsproductie gaan, vervaardigd langs de Oost-Afrikaanse kust, waarvan we ook voorbeelden terugvinden in karavaansteden (persoonlijke correspondentie, C. Vanderhaegue).

Hoewel het medaillon eveneens is vervaardigd uit een vergulde koperlegering, kan het op zijn beurt om een geïmporteerd element gaan. Waar het vervaardigd werd en welke route het aflegde, blijft een raadsel.

Arabische handelaars, en met name Tippo Tip, leken zelf geen sieraden te dragen, zoals blijkt uit de vele foto’s en beschrijvingen in de literatuur. Bij uitbreiding droegen de islamitische mannen in Oost-Afrika over het algemeen geen sieraden. Uiteraard werden langs de kust wel veel goederen vervaardigd en vervoerd, hetzij in het kader van handelsactiviteiten, hetzij als relatiegeschenken. Halssnoeren zoals dit behoorden niet tot de voornaamste handelsgoederen (wapens en munitie, stoffen, kruiden enz.) die werden geruild voor ivoor en slaven. Het zou dus veeleer gaan om een voorbeeld uit de tweede categorie van goederen, met name de relatiegeschenken.

Een geschenk van Tippo Tip aan chef Lumpungu Ngoy Mufula?

Tippo Tip was een invloedrijk figuur in een groot gebied van Centraal-Afrika. Ook Kabinda in Oost-Kasaï, grenzend aan Maniema en het voormalige Katanga, bevond zich binnen zijn invloedssfeer. Het lijkt erop dat Tippo Tip in 1869-1870 de Lomami en het Songye-gebied had bereikt en het in de daaropvolgende jaren onder zijn controle bracht ten behoeve van zijn ivoor- en slavenhandel (Merriam, 1974, p. 11).

Tippo Tip was echter niet de eerste, noch de enige Arabische handelaar die actief was in die streek.
In zijn autobiografie vermeldt Tippo Tip Kabinda slechts één keer, namelijk in het licht van een doortocht (eind 1883) aan het begin van zijn vierde reis door Centraal-Afrika, tussen 1883 en 1886. Wel geeft hij aan dat de chef van Kabinda, met name Lumpungu Ngoy Mufala, destijds al zijn vazal was (Tippo Tip, 157 - Bontinck, 1974, p. 134).

Wanneer hun – veeleer complexe – relatie precies is ontstaan, blijft echter onduidelijk (Renault, 1987, p. 237).

Volgens sommige historici werd Tippo Tip in de Lomami-regio ontboden door Lumpungu’s vader, Kalamba Kangoi, die hem om hulp zou hebben gevraagd (Gillain, 1897, pp. 91-92; Vansina 1966, p. 239). Als dat klopt, kan de band tussen Lumpungu en de Arabieren als het ware een nalatenschap zijn van zijn vader (Merriam, 1974, p. 14). Het is echter niet zeker of alleen Tippo Tip destijds werd ontboden (Dibwe, 2013, p. 46).

Het blijft moeilijk om meer te weten te komen over de periode en omstandigheden waarin Tippo Tip de halsketting eventueel aan Lumpungu zou hebben geschonken. Als vazal van Tippo Tip was Lumpungu ondergeschikt aan de Arabische leider. Overigens was het doorgaans Tippo Tips zoon, Sefu, die in naam van zijn vader door deze regio trok en met wie Lumpungu dus te maken had. De rijke stammen betaalden hen regelmatig, althans tot eind jaren 1880 (Historique de la chefferie Lumpungu, typoscript, 1919, p. 7 - AMBZB AIMO (1577) 8970).

Het valt echter niet uit te sluiten dat Tippo Tip of Sefu de loyaliteit van deze belangrijke plaatselijke bondgenoot verder wilden versterken met geschenken.

Voorstelling van Lumpungu Ngoy Mufula door zijn achterkleinzoon Jean Mutamba (vrije vertaling van een fragment uit een e-mail van 22/08/2021):

“Ja, in onze familie is het geweten dat Lumpungu Ngoy Mufula vóór de komst van de Belgen als chef en groot strijder in de regio de krachten had gebundeld met de Arabieren en een overeenkomst had gesloten met Tippo Tip voor de levering van slaven.
Er was dus een intensieve uitwisseling van slaven in ruil voor geweren en andere vervaardigde voorwerpen en stoffen. Dankzij die wapens kon hij zijn macht laten gelden bij de andere plaatselijke chefs.”

In 1892 gaf Lumpungu Ngoy Mufula zich definitief over aan de Onafhankelijke Congostaat. Hij hielp de Openbare Weermacht van Leopold II en droeg ook meteen bij tot de campagnes tegen de “Arabieren” (1892-1894), waarvan vele slagen werden uitgevochten in de gebieden van de Songye-gemeenschap.
In diezelfde periode werd een Europese handelspost opgericht in Kabinda.

Aangezien de overgave van Lumpungu aan de Onafhankelijke Congostaat het einde van diens bondgenootschap met de Arabo-Swahili handelaars betekende, zou de halsketting hem bijgevolg vóór 1892 aangeboden moeten zijn.

 

Gelijkaardige halskettingen?

Een foto die verscheen in de Belgische pers (La Meuse, 30 april 1924, p. 5 – hierboven te zien) toont hoe de chefs in de streek gelijkaardige halssnoeren droegen. Links zien we chef Beneki Sendwe-Mutamba in klederdracht voor hoogwaardigheidsbekleders in de Songye-gemeenschap. Let vooral op het erg gelijkaardig sieraad op de borst.

De toelichting door de journalist en auteur van het artikel Modernisation. Deux grands chefs du Katanga (‘Modernisering. Twee grote chefs uit Katanga’), een correspondent genaamd Matalatala, laat geen twijfel bestaan over dit soort tooi van Arabische oorsprong. Hij bestempelt het namelijk als ‘pacotille’, oftewel prullaria. Het valt echter onmogelijk te bepalen of het sieraad van chef Sendwe-Mutamba op deze afbeelding van exact hetzelfde type is, of zelfs de halsketting waarvan hier sprake.

In het artikel wordt echter een interessante link gelegd met de foto van de jonge chef Yakaumbu, zoon van Lumpungu Ngoy Mufula, onder wie Sendwe-Mutamba minister was. Vooral omdat er nauwe betrekkingen werden onderhouden tussen de twee mannen en hun families (zie hieronder - Chef Kamanda in de populaire cultuur).

 

Yakaumbu Kamanda Lumpungu

Niet alleen Tippo Tips naam, maar ook die van Lumpungu Ngoy Mufula of die van diens zoon en opvolger (vanaf 1919), Yakaumbu Kamanda Lumpungu (1890-1936), kunnen we dus waarschijnlijk in verband brengen met de halsketting. Volgens Olbrechts (zie het document hierboven) was hij immers de “laatste inheemse eigenaar”.

Afgaand op de data in de archieven zou de halsketting door Yakaumbu Kamanda in de eerste helft van de jaren 1930 verkocht zijn. Op een foto is inderdaad te zien dat Kamanda, of liever een van zijn vrouwen, met name Mfute Lushiya (zijn favoriete vrouw, volgens de huidige chef Kamanda), nog minstens tot 1929 in het bezit was van de halsketting (zie afbeelding hieronder).

Op de foto is overigens te zien hoe ook het bovenste deel van de halsketting destijds van parels was voorzien, die vandaag ontbreken.

“Chef Kamanda [Yakaumbu Lumpungu] had meerdere vrouwen, onder wie Mfute Lushiye en Musumba Lukombo. Hij was erg gesteld op Mfute, aangezien zij in al zijn foto’s aan zijn zijde te zien is, in de auto, op zijn reizen.” (Dibwe, 2022, p. 36)

Op deze foto is de ‘chef coutumier médaillé’ te zien op het hoogtepunt van zijn macht.

Hij werd in 1922 voor het eerst vermeld in verslagen van bestuurders van de territoriale dienst van het district Lomami. Zij zagen in hem een jonge, veelbelovende chef die ze naar hun hand konden zetten. Dit zou – zo blijkt – een constante controle vergen, aangezien de ‘chefferie’ (‘hoofdij’, oftewel het gezagsgebied) van Lumpungu lange tijd autonoom is gebleven ten aanzien van het koloniale bestuur.

Yakaumbu doit être soutenu et dirigé. Il parait animé de bonne volonté et susceptible de devenir un chef convenable. La punition qu’il a fallu lui infliger au cours de ce trimestre [privation d’un mois de traitement suite à un manquement] ne porte pas atteinte à ce jugement. J’ai exigé que Yakaumbu accompagne l’Administrateur territorial dans ses voyages : il aura ainsi l’occasion de visiter ses populations, de trancher des différends, de s’occuper de sa population et de sa chefferie, bref de faire acte d’autorité.
C’est le seul moyen pratique de lui apprendre son métier et de le débarrasser des éléments peu intéressants dont il a une tendance à s’entourer au village de Kabinda.

“Yakaumbu moet gesteund en begeleid worden. Hij lijkt van goede wil en zou een inschikkelijke chef kunnen worden. De straf die hem moest worden opgelegd dit trimester [inhouden van één maandsalaris als gevolg van een fout], doet geen afbreuk aan dit oordeel. Ik heb geëist dat Yakaumbu de territoritaal bestuurder vergezelt op diens reizen. Zo krijgt hij de kans zijn volk te bezoeken, te bemiddelen in conflicten, zich over zijn volk en gezagsgebied te ontfermen, en dus zijn autoriteit te laten gelden.
Dat is de enige praktische manier om hem het vak te leren en hem te onttrekken aan de weinig interessante elementen waarmee hij zich omringt in het dorp Kabinda.”

District Lomami – Vrije vertaling van een fragment uit het verslag van het algemene bestuur – 2e trimester 1922 – Kabinda 

 

Yakaumbu ne manque ni d’intelligence, ni de bonne volonté ; il est jaloux de son autorité, dévoué à l’Etat et en maintes occasions, a montré sa docilité et son désir de coopérer activement à l’administration de sa chefferie. Il nous appartient de tirer parti de ses aptitudes et de ses heureuses dispositions en l’aidant de nos conseils et de nos encouragements.

“Yakaumbu is intelligent en van goede wil. Hij is gesteld op zijn macht, toegewijd aan de Staat en toonde zich al geregeld inschikkelijk en bereid om het bestuur van zijn chefferie actief te ondersteunen. Het is aan ons om zijn aanleg en inschikkelijkheid te baat te nemen, door hem te adviseren en te motiveren.

Vrije vertaling van een fragment uit het verslag van het algemene bestuur – 4e trimester 1922 – District Kabinda
AMBZB, AIMO (1743) 9538

In 1925 overhandigde prins Leopold van België tijdens een bezoek aan Congo een statiezwaard aan de jonge chef bij diens bezoek aan Kabinda.

Het aanzien van Yakaumbu Kamanda zou echter slinken. Zowel zijn rijkdom, deels verworven dankzij inhoudingen op de belastingen voor de kolonisator, als de superioriteit die met zijn gezag gepaard ging, zouden tot onvrede hebben geleid bij de verschillende bevolkingsgroepen in zijn enorme gezagsgebied. Zo streefde hij, naar het voorbeeld van zijn vader, een autonoom en onafhankelijk bestuur na.

Door de jaren heen werd duidelijk dat de nieuwe chef niet aan de verwachtingen van de Belgische kolonisator voldeed.

“[…] de algemene politieke situatie in het district Kabinda, en vooral in de oude chefferie Lumpungu, was niet goed. Het koloniale bestuur was er niet in geslaagd om, zoals verhoopt, van chef Kamanda ya Kaumbu een inschikkelijke bondgenoot te maken die zich volledig toewijdde aan de koloniale zaak.” (Dibwe, 2022, p.43)

Net zoals dat het geval was bij zijn vader, stelde de jonge, halsstarrige machthebber het geduld van de koloniale bestuurders danig op de proef. Ze wilden bijgevolg van hem af.

Na een klacht en getuigenissen omtrent zware beschuldigingen – tweevoudige moord en kannibalisme – die werden verzameld in het kader van een uitgebreid en destijds overigens bekritiseerd onderzoek (anon., L’affaire Yakaumbu, L’essor du Congo, getypte transcriptie, s. d.), werd de chef op 14 oktober 1935 gearresteerd en gevangengezet.

“De relatie tussen chef Kamanda en het koloniale bestuur raakte op termijn verzuurd door misverstanden en verslechterde. Toen Kamanda werd beschuldigd van tweevoudige moord op de vrouw Kapinga wa Tshiyamba en haar ‘metisdochter’, bleek dit voor het koloniale bestuur de uitgelezen kans om met de Songye-chef te breken.” (Dibwe, 2022, p.49)

Het territoriaal bestuur, dat oproer onder de bevolking vermeed op het moment van de arrestatie, was opgezet met de gang van zaken.

En ce qui concerne le village de Kabinda et ses environs, ils sont devenus bien plus maniables et l’on n’y sent plus la résistance que nous opposait le Chef sous des dehors polis et zélés.

“Wat het dorp Kabinda en de omgeving ervan betreft, is de bevolking veel beheersbaarder geworden en is er geen sprake meer van achterbaks verzet, zoals onder de chef.”

Vrije vertaling van een fragment uit Rapport politique en 1935 du territoire de Kabinda
AMBZB, AIMO (1599) 9106, a (H-C-4-1 a) Lumpungu

Het proces tegen Yakaumbu Kamanda Lumpungu resulteerde in zijn doodvonnis.

Ondanks een beroep waarin vraagtekens werden geplaatst bij de ondervragingsmethoden (overreding, bedreiging en geweld) die ten aanzien van de belangrijkste verdachten (in totaal werden 72 verdachten genoemd in de zaak) waren gebruikt en dat aanleiding gaf tot een gerechtelijk tegenonderzoek, werd de gratie door de Belgische koning afgewezen. De leider werd op 1 september 1936 geëxecuteerd.

Het vonnis wordt door de familie en nakomelingen van Yakaumbu Kamanda Lumpungu nog altijd betwist. Zij vragen om officieel eerherstel voor hun grootvader.

En wat met de halsketting?

Volgens de beweringen vastgelegd in het verwervingsdossier van het museum zou Yakaumbu de halsketting enige tijd voor zijn executie hebben verkocht. Het blijkt echter onmogelijk om de exacte omstandigheden van die verkoop te achterhalen, temeer omdat de naam van de koper, de ‘monteur’, niet gekend is.

Het is daarnaast ook onduidelijk of de chef zijn ‘prinselijke’ bestaan in de loop van zijn laatste levensjaren zag tanen (Dibwe, 2022, p. 49).

In 1935 betekende zijn gevangenneming echter wel het einde van zijn grootste rijkdom. Het koloniale bestuur legde beslag op zijn bankrekeningen voor de vereffening van de rechtstreekse kosten en de rechtskosten.

Il résulte du dossier en possession de l’Administration que les sommes portées au crédit des deux comptes ouverts au nom de votre père ont servi à payer la nourriture spéciale qui lui fut donnée, suite à sa demande, durant son incarcération, les frais de justice et les dommages et intérêts auxquels il fut condamnés.

“Uit het dossier waarover het bestuur beschikt, blijkt dat de twee kredietrekeningen geopend in naam van uw vader werden aangesproken om zijn speciale eten te bekostigen tijdens zijn hechtenis, om de rechtskosten te dekken en voor de schadeloosstellingen en interesten waartoe hij werd veroordeeld.”

(Vrije vertaling) L. Henroteaux, gouverneur a.i. van de provincie Kasaï aan Maole Laurent Lumpungu, 
29 februari 1960, ref. 221 
AMBZB, CAB/B 168 1364

Noch de weinig precieze informatie in de archieven, noch familiale bronnen (die in 1959 vooral focusten op de auto, een filmprojector en het statiezwaard dat door Leopold III was geschonken), bieden enig uitsluitsel over de vraag of de halsketting in beslag werd genomen en/of werd verkocht in het kader van de gevangenneming van de chef (correspondentie tussen Laurent Maole Lumpungu en de minister van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi - AMBZB, CAB/B 168 1364).

De auto – te zien op de afbeelding hieronder – zou destijds verkocht zijn aan een kennis van de veroordeelde (Dhr. Jacobs, gerant van de Interfina-winkels – voorheen ‘Kasula’ en later ‘Comfina’ geheten – in Kabinda), hoogstwaarschijnlijk om aan zijn geldbehoeften te voldoen. Het vastgoed werd dan weer gestaag ontmanteld.

“Om alle sporen uit te wissen die aan chef Kamanda herinnerden, legde het koloniale bestuur beslag op zijn statiezwaard (door prins Leopold geschonken in 1925), zijn auto en zijn bankrekening. Een deel van het geld zou, althans volgens districtscommissaris E. Mattelaer, zijn gebruikt om de rechtskosten en de schadeloosstellingen en interesten die in het vonnis werden vastgelegd te dekken. “Er wordt vastgesteld”, zo noteert de districtscommissaris, “dat er nog een bedrag van ongeveer 5000 frank overbleef. Het dossier vermeldt niet waar dit geld naartoe is gegaan.” De auto zou verkocht zijn aan een vriend van de overledene, de heer Jacob, voor een bedrag van 15.000 frank. “Het is niet geweten”, zo stelt de districtscommissaris verder, “of dit bedrag werkelijk betaald werd en waar het naartoe is gegaan.” De woning van chef Kamanda bleef na de dood van de Songye-chef onbewoond. Het huis werd door de territoriale administratie afgebroken tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1945). De dakplaten zouden verkocht zijn aan een Belgische koloniaal met de naam Dumont, terwijl de gerecupereerde bakstenen gebruikt werden voor de bouw van de materniteit die in naam van koningin Astrid werd opgetrokken in Kabinda en onder Mobutu werd omgedoopt tot het Centre Médical van de Fondation Maman Mobutu. Later zou het koloniale bestuur op de plaats van de woning van chef Kamanda een bescheiden huis hebben opgetrokken voor chef Mutamba, zoon en opvolger van Kamanda. Na de onafhankelijkheid van het land zou chef Mutamba deze woning hebben afgebroken en op die plaats een prinselijke woning hebben opgetrokken.” (Dibwe, 2022, p. 71)

 

Chef Kamanda in de populaire cultuur

Zowel de faam die hij van zijn vader erfde als zijn eigen tragische verhaal en de controverse rond zijn dood (op 46-jarige leeftijd) maken van chef Kamanda Yakaumbu Lumpungu een opmerkelijke figuur in de Congolese geschiedenis en de volkscultuur (het collectieve geheugen, verhalen, liederen, schilderijen) – zie in dat verband de indrukwekkende studie door Dr. D. Dibwe, 2007 (door het museum heruitgegeven in 2022)

Het museum bewaart meer dan tien schilderijen die chef Kamanda Yakaumbu en gebeurtenissen in zijn leven weergegeven.

Op de eerste twee schilderijen is zijn terdoodveroordeling te zien.

Het oudste schilderij (1973) is een werk van Tshibumba Kanda Matulu, een Luba-kunstenaar (uit Kasaï) wiens vader overigens afkomstig was uit Kabinda. Tshibumba heeft verscheidene waarheidsgetrouwe weergaven gemaakt van de ophanging van chef Yakaumbu. De versie in de museumcollectie heeft waarschijnlijk de kleinste kadrering, in portretformaat. Centraal zien we de galg, met op de voorgrond drie toeschouwers die ernaar kijken (in werkelijkheid waren er meer mensen aanwezig, terwijl de menigte op een afstand werd gehouden). Het is een compositie die het gebeuren een dramatische diepgang geeft, letterlijk en figuurlijk. 

 

Het tweede schilderij (1989) is van de hand van Kaz en wijkt af van de louter historische weergave. De schilder integreert de collectieve herinnering, door te illustreren hoe de executie door de gemeenschap als een bovennatuurlijke gebeurtenis werd ervaren. We zien hoe er vier ophangpogingen nodig waren om de chef te executeren, die eerst driemaal in een ander dier veranderde tot grote verbazing van de toeschouwers.

“Volgens de volksoverlevering uitte de macht van Kamanda zich op verschillende manieren en verscheidene keren in de aanloop naar de executie.
'Op de dag van zijn executie, toen de galg al stond opgesteld, werd chef Lumpungu met een doek over het gezicht en in eenvoudige klederdracht begeleid. Volgens een legende vereerde Lumpungu tal van goden, waaronder één die hem de kracht schonk om van gedaante te veranderen. Lumpungu had zijn eerste vrouw een ei gegeven. Zolang het ei niet brak, kon de dood hem niet vatten. Zo moest de strop tot twee of drie keer toe om de nek van Kamanda gebonden worden. En telkens het schavot vanonder zijn voeten werd weggehaald, bleek een haan of een schaap aan de galg te hangen en stond de veroordeelde naast de galg.'” Dibwe, 2022, p. 64

Burozi, een schilder uit Likasi, en gewezen politieagent en opzichter in de zoo van Lubumbashi, focust in een reeks werken van latere datum (tussen 1991 en 1997) veeleer op het levensverhaal van de chef, en niet zozeer op diens dood. Aan de hand van verschillende elementen zet Burozi de chefs macht in de verf (zijn familiebanden, zijn onberispelijk witte koloniale kostuum), zijn rijkdom (de auto) en illustreert zijn handelsactiviteiten, vooral met Léon Mutanga, de grote handelaar uit Elisabethville (het huidige Lubumbashi), die beschouwd wordt als de zoon van Sendwe Mutamba, bondgenoot van Lumpungu Ngoy Mufula. De schilder toont ook de omstandigheden van de misdaad en de arrestatie van de chef (Michel-N’Tambwe, Récit de vie recueilli auprès de l’artiste peintre Burozi Jean en date du 12 juillet 1995 Lubumbashi, onuitgegeven manuscript).

In de meeste van zijn schilderijen is de invloed van de fotografie erg duidelijk, wat nog wordt onderstreept door de overheersende keuze voor grijstinten.

 

Op twee andere schilderijen, ditmaal in kleur, zien we Kamanda (nog steeds in grijstinten) bij de twee slachtoffers van de tweevoudige moord waarvan hij beschuldigd werd. Voor deze twee werken geeft een archieffonds, samengebracht door Bogumil Jewsiewicki (KMMA, inventaris wordt opgemaakt), meer toelichting bij de boodschap die de kunstenaar wilde overbrengen.

In verband met het eerste werk vat de artiest de tragische kwestie samen en kaart hij tegelijk het bovennatuurlijke aspect van de slachtoffers aan.

8/ L’histoire de Kamanda Lumpungu, chef Songye avec Kapinga égorgée, sa chaire consommée. Kamanda est furieux. Kapinga, une métisse sans origine, une mystique qui provoqua la pendaison de Kamanda à Kabinda.

“8/ Het verhaal van Songye-chef Kamanda Lumpungu, met Kapinga's keel doorgesneden, haar vlees opgegeten. Kamanda is woedend. Kapinga, een ‘metis’ zonder afkomst, een mystica die de oorzaak was dat Kamanda werd opgehangen in Kabinda.”
Notities van Michel-N’Tambwe, vrije vertaling van een fragment uit La description de la peinture (‘de beschrijving van het schilderij), s.d.

In het tweede schilderij schetst de artiest het tafereel vlak voor de moord. In zijn toelichting verwijst hij naar jaloezie als mogelijk drijfveer achter de criminele daad.

10/ Kamanda, Kapinga, sa fille au salon, il s’entretient avec elle pour le mariage. La mystique Kapinga pouvait (sic) son accord, maintenant la femme de Kamanda ayant appris cela, elle devenait jalouse, elle combattit la Kapinga qui trouva la mort. Elle a été dépecée, sa chaire cuite et consommée pour que ce fait reste sans trace. Kamanda voulait avoir une blanche comme femme.

“10/ Kamanda, Kapinga en haar dochter in het salon, hij bespreekt met haar het huwelijk. Kapinga, de mystica, kon (sic) haar akkoord. Eenmaal de vrouw van Kamanda dit vernam, werd ze jaloers. Ze ging de strijd aan met Kapinga, die de dood vond. Ze werd in stukken gehakt, gebraden en opgegeten, opdat er geen spoor van de misdaad zou overblijven. Kamanda wilde een blanke vrouw.”
Notities van Michel-N’Tambwe, vrije vertaling van een fragment uit La description de la peinture (‘de beschrijving van het schilderij’), s.d.

De toelichting van de artiest verwijst naar een van de vele overleveringen waarin de vrouwen van Kamanda de schuld krijgen voor de moord.

Zoals Donatien Dibwe aangeeft (p. 80), wordt “Mfute, Kamanda’s eerste vrouw, het vaakste vernoemd. Ze zou de andere vrouwen van Kamanda hebben opgestookt om de misdaad te plegen.”

“Al deze verhalen geven aan dat de vrouwen van chef Kamanda verantwoordelijk zijn voor de moord op Kapinga wa Tshiyamba en haar dochter. Daarom beginnen de meeste Songye dit verhaal met de volgende spreuk: “Kipama nkiobe kiakushinga nsenga.” (“Voor een yamswortel die jou toebehoort, bedek je jezelf met aarde”, oftewel: je eigen vrouwen maken je te schande in plaats van je te eren.) De eerste vrouw, Mfute, wordt het vaakste vernoemd. Zij zou de andere vrouwen van Kamanda hebben opgestookt om de misdaad te plegen. Zoals we verder zullen zien, wordt deze vrouw aangehaald als getuige tijdens het proces. De vier verhalen geven aan dat Kamanda is gestorven omdat hij zijn vrouwen en zijn waardigheid wilde redden.” Dibwe, 2022, p. 89

Samen met twee andere vrouwen van Kamanda was Mfute inderdaad betrokken bij het onderzoek dat voorafgaand aan het proces van haar man werd gevoerd, zij het op beschuldiging van heling (van bepaalde bezittingen van het slachtoffer, meer bepaald twee stoffen items). Zij werd overigens veroordeeld tot een werkstraf van één jaar en een boete ten belope van 1/72 van de rechtskosten.

Chef Yakaumbu Kamanda Lumpungu kreeg overigens niet alleen de doodstraf, maar hij werd ook veroordeeld tot een boete van 4000 Belgische frank en de betaling van 5/72 van de rechtskosten.

Werd de halsketting verkocht… of in beslag genomen door het koloniale bestuur?

Werd de halsketting door Mfute of door Kamanda verkocht om die sommen te kunnen vereffenen? Of werd het sieraad om die reden door het koloniale bestuur in beslag genomen samen met de andere bezittingen van de chef op het moment van zijn veroordeling?

De vermelding van de terdoodveroordeling van Yakaumbu Kamanda Lumpungu in het museumarchief (“De zoon van Lumpungu, de laatste inheemse bezitter van de halsketting, werd opgehangen wegens kannibalisme.”) zou dit kunnen suggereren.

Die mening is ook de huidige chef Kamanda, de kleinzoon van Kamanda Yakaumbu Lumpungu, toegedaan. Volgens hem werd de halsketting samen met de andere bezittingen van zijn grootvader in beslag genomen door de Belgische kolonialen (videoboodschap van 10 oktober 2021):

Hoewel dit de historische context van de halsketting ondersteunt, is het een versie van de gebeurtenissen die door dit herkomstonderzoek niet kon worden bevestigd of ontkend.

Beroep doen op actuele mondelinge bronnen en de herinneringen die zij overbrengen, verrijkt niettemin aanzienlijk het begrip en de interpretatie van de gedeeltelijke (en partijdige) gegevens die door de geschreven archieven worden overgebracht.

Het werk van prof. Dibwe geeft aan dat, in de ogen van veel Congolezen “chef Kamanda aan de criteria van een rechtschapen man volgens de Songye-tradities beantwoordde”. (Dibwe, 2022, p. 89) Dergelijke waarden verbonden aan zijn status als chef, maken het voor velen ondenkbaar dat Kamanda de halsketting zelf zou hebben verkocht.

 

Een ander voorwerp uit diezelfde periode: de Khanjar van Sefu

In de zaal Koloniale Geschiedenis ligt er, in dezelfde vitrine als de halsketting, een wapen dat aan Sefu (circa 1860 - 1893), de zoon van Tippo Tip, zou hebben toebehoord.

Dit soort mes is afkomstig uit Oman en wordt er een khanjar genoemd. Tot op vandaag is het een symbolisch voorwerp voor het land. De meeste Omani’s zijn ibadhi-moslims, een tak binnen de moslimgemeenschap die mannen verbiedt sieraden te dragen (met uitzondering van een zegelring). Ze mogen daarentegen wel wapens dragen. Dit verklaart waarom hun wapens zo weelderig versierd zijn.

Als sierwapen moet de khanjar de status van zijn drager weerspiegelen. Families schenken dergelijke wapens soms aan hun zoon wanneer hij de volwassen leeftijd bereikt. Daarnaast zijn het erg populaire huwelijksgeschenken voor mannen. Toch kunnen de wapens ook voor praktische doeleinden worden gebruikt (M. Vandermeulen).

Ook op de rest van het Arabische schiereiland, en zo ook in Jemen, komt de khanjar voor. Met de uitbreiding van het sultanaat van Oman, dat vanaf de 17e eeuw tevens de archipel van Zanzibar en enkele gebieden langs de oostkust van Afrika omvat, vond het gebruik van de khanjar in de loop van de 19e eeuw zonder twijfel zijn ingang bij de rijke Afro-Arabische handelaars van Tanzania of Oost-Congo.

Ook wat dit voorwerp betreft, bestaat er geen zekerheid over de aanwijzing dat het in handen zou zijn geweest van een figuur die een sleutelrol zou hebben gespeeld in de oorlogen in het kader van de ‘Arabische campagnes’ omstreeks 1892-1894. Het dossier geeft wel aan dat de dolk, vóór het door de militair O. Paternostre in 1930 aan het museum werd gegeven, aan hem overgedragen zou zijn geweest door commandant Aristide Doorme (1863-1905).

Doorme werd benoemd tot luitenant van de Openbare Weermacht. Hierdoor was hij een van de militairen die in 1893 bezit namen van een van de boma’s (versterkte woningen) ter verdediging van Kasongo, hoofdstad voor Tippo Tip en Sefu.

Doorme viel meer bepaald het fort van Said ben Abedi aan, langs de buitengrens van de stad, en wist het meteen bij de eerste aanval te veroveren.

De inname van Kasongo door de militairen van de Onafhankelijke Congostaat zou zo snel gegaan zijn dat talloze goederen ter plaatse werden achtergelaten en in handen vielen van de Belgen.

Verscheidene Afro-Arabische chefs, onder wie Sefu, verbleven in Kasongo toen de stad werd ingenomen. Sefu zou zijn gevlucht en stierf enkele maanden later tijdens een andere aanval, waarin de rol van Doorme niet nader bepaald is. In het kader van het project CAHN (Congo-Arab Heritage in Historical Narratives) wordt de herkomst van dit object grondig onderzocht.


Tekst opgesteld aan de hand van een document van Agnès Lacaille, op basis van specifiek onderzoek en een synthese van onderstaande bronnen.

BRONNEN

Telefoongesprekken, e-mails, niet-uitgegeven bronnen enz.:

  • Arazi Noemie
  • Devos Maud
  • Dibwe Donatien
  • Genbrugge Siska
  • Ghysels Colette
  • Hersak Dunja
  • Kabuetele Ejiba Dieudonné (via professor Dibwe)
  • Leduc Mathilde
  • Maniacky Jacky
  • Mees Florias
  • Morren Tom
  • Mutamba Jean (in overleg met familieleden)
  • Nikis Nicolas
  • Omasombo Jean
  • Sciot Eline
  • Van de Voorde Jonas
  • Vandermeulen Marleen
  • Vanderhaegue Catherine
  • Vanderstraete Anne
  • Welschen Anne

Archieven:

  • Algemeen Rijksarchief (ARA), fonds CC (Conseil colonial et Conseil de législation), portefeuille 3392; fonds JUST 126 B.
  • Archieven Ministerie van Buitenlandse Zaken van België (AMBZB): AIMO (1743) 9538 ; AIMO (1577) 8970; AIMO (1599) 9106; T(270); CAB/B 168 1364
  • Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA), Dienst Geschiedenis, verwervingsdossier DA.7.1558; Privé-archieven : https://archives.africamuseum.be/repositories/2/resources/355
    Dienst geschiedenis & Politiek, Fonds Bogumil J.

Persartikels (BelgicaPress):

  • Meuse (La), 30/04/1924 p. 5; 26, 27 & 28/11/1935 (p.1); 22/4/1936; 3 & 4/10/36 (p. 2); 14/10/36.

Werken en artikels:

  • Arazi, N., Bigohe, S., Luna, O., Mambu, C., Matonda, I., Senga, G., & Smith, A., “History, archaeology and memory of the Swahili-Arab in the Maniema, Democratic Republic of Congo”, Antiquity, 94(375), 2020. E18. doi:10.15184/aqy.2020.86
  • Bontinck, F., L'autobiographie De Hamed Ben Mohammed El-Murjebi Tippo Tip (Ca. 1840-1905), Brussel, Académie Royale Des Sciences D'Outre-Mer, 1974, 304 p. (note 411, pp. 267-268)
  • Ceuppens Bambi (ed.), Collections du MRAC: Congo art works, peinture populaire, Tervuren, AfricaMuseum, Lannoo, 2016, 187 p.
  • Couttenier Maarten, “The Museum as Rift Zone – The Construction and Representation of East and Central Africa in the (Belgian) Congo Museum/Royal Museum for Central Africa”, History in Africa, vol. 46, 2019, pp. 327-358.
  • Delcommune Alexandre, Vingt années de vie africaine. Récits de Voyages, d’Aventures et d’Exploration au Congo belge, 1874-1893, Brussel, Vve F. Larcier, 1922, v. 2, pp. 89-99.
  • DIBWE dia Mwembu Donatien, “The role of Firearms in the Songye Region (1869-1960)”, in ROSS R., HINFELAAR M. et PESA I. (ed.), The Objects of Life in Central Africa. The History of Consumption and Social Change, 1840-1980, Leiden-Boston, Brill, 2013, pp. 41-64.
  • Le Chef Songye Kamanda Ya Kaumbu au rendez-vous de l’histoire et de la mémoire congolaise, Presses universitaires de Lumumbashi, 2005, 172 p. (heruitgegeven door het KMMA, Tervuren, 2022)
  • “Cadres sociaux et politiques de la mémoire : les réincarnations du chef Kamanda ya Kaumbu”, in Likundoli : Mémoire et enquête d’histoire congolaise, X (2006)1-2, p. 110-123.
  • Geary Christraud M., In and Out of Focus. Images from Central Africa, 1885-1960, Washington, Smithsonian NMAA, 2002, 128 p.
  • Fabian, J. 1996. Remembering the Present: Painting and Popular History in Zaire. Berkeley: University of California Press.
  • Fisher A., Fastueuse Afrique, Paris, Hazan, 1984, p. 296-7 
  • Laing S., Tippu Tip. Ivory, Slavery and Discovery in the Scramble for Africa, Surbiton, Medina Publishing, 2017, 330 p.
  • Leurquin A., Colliers ethniques d’Afrique, d’Asie … de la collection Ghysels, Milan, Skira, 2003, pp. 111, 172-3
  • Merriam Alan P., An African World: the Basongye Village of Lupupa Ngye, Bloomington & London, Indiana University Press, 1974, 347 p.
  • Renault François, Tippo Tip. Un potentat arabe en Afrique centrale au XIXe siècle, Paris, Société française d'histoire d'outre-mer, 1987, 376 p. (Bibliothèque d'histoire d'outre-mer. Travaux, 5)
  • Sohier Jean, La mémoire d’un policier belgo-congolais, Académie royale des Sciences d’Outre-Mer, Classe des Sciences morales et politiques, N.S., XLII-5, Brussel, 1974
  • Vanderhaegue C., Les bijoux d’Ethiopie. Les centres d’orfèvrerie de 1840 à la fin du XXème siècle, doctoraatsthesis, Louvain, UCL, 2001, 3 vol. 
  • Vellut JL, “Une exécution publique à Elisabethville” in BJ Art pictural zaïrois, 1992, pp. 200-210

Others:

 

De informatie in dit artikel is hoofdzakelijk gebaseerd op de beschikbare bronnen in het museum (archieven, publicaties, enz.). De biografie van het object kan dus altijd verder worden aangevuld. Heb je opmerkingen, informatie of getuigenissen over dit voorwerp of dit type voorwerpen? Aarzel niet om contact met ons op te nemen: provenance@africamuseum.be.

 

< Meer herkomstartikels

 

In het kader van het project Taking Care.

Co-funded by the Creative Europe programme of the European UnionTaking Care website