Wilde dieren en kolonisatie

Een geschiedenis van vernietiging en bescherming van de Congolese natuur (1885-1960)

Patricia Van Schuylenbergh, historicus van het museum, heeft het boek Faune sauvage et colonisation. Une histoire de destruction et de protection de la nature congolaise (1885-1960) gepubliceerd. Dit boek werpt nieuw licht op een weinig bekend aspect van de Belgische kolonisatie in Centraal Afrika. Het schetst de context, de evolutie en de gevolgen van het beleid voor het behoud van wilde dieren dat onder de Belgische kolonisatie in Congo (Onafhankelijke Congostaat en Belgisch Congo) werd gevoerd om de toenemende verdwijning van soorten die op het veld werden gejaagd tegen te gaan. 

""

Jacht, vlees en ivoor

‘De jacht op wild voor het vlees en op olifanten voor het ivoor zijn cruciale stappen in de vorming van de Onafhankelijke Congostaat’

Hoewel het Congobekken wereldwijd één van de gebieden is waar het verlies aan biodiversiteit het ergst is, is dit alarmerende fenomeen niet nieuw. 

Analyse van historische documenten toont aan dat het deel uitmaakt van de roofzuchtige systemen die al in de tweede helft van de 19e eeuw in Centraal Afrika werden opgezet en die onder de Onafhankelijke Congostaat en de Belgische kolonisatie werden versterkt. De olifantenjacht, voornamelijk gemotiveerd door ivoor, levert de overheid aanzienlijke inkomsten op. Ook andere soorten werden gejaagd voor economische, sportieve, wetenschappelijke of prestige redenen.

‘De jacht op wild voor het vlees en op olifanten voor het ivoor zijn belangrijke, zelfs cruciale stappen in de vorming en consolidatie van de Onafhankelijke Congostaat’, zegt Patricia Van Schuylenbergh. ‘Het is het fysieke en financiële levensbloed van de onderneming van Leopold II, nog voor de komst van het rubberregime. Deze vernietiging ging door gedurende de gehele kolonisatie.’

Vroegtijdige bewustwording

In tegenstelling tot wat men zou kunnen denken, bestond de wens om de wilde dieren te beschermen al lang voor de milieu- en natuurbeschermingsbewegingen die we vandaag de dag zien. Reeds aan het einde van de 19e eeuw, geconfronteerd met de vernietiging van de wilde dieren in de meeste Afrikaanse kolonies, hebben verschillende persoonlijkheden - wetenschappers, jagers, politici, etc. - hun regeringen en de publieke opinie in verschillende Europese metropolen gealarmeerd.

Patricia
Van Schuylenbergh

In reactie hierop heeft de Onafhankelijke Congostaat haar eerste olifantenreservaten gecreëerd, ‘ook al zijn dit voornamelijk economische reserves die tot doel hebben de exploitatie van ivoor ten behoeve van de staat te bestendigen en te monopoliseren’, merkt Patricia Van Schuylenbergh op.

Hoe dan ook wordt zowel in Europa als in de Verenigde Staten gewaarschuwd voor de vernietiging van wilde dieren. Zo werden in Londen, in 1900 en 1933, de eerste grote internationale conferenties met betrekking tot de bescherming van wilde dieren gehouden.

‘De vraag of wilde dieren in strikte zin moeten worden behouden of dat ze op een rationelere manier moeten worden beheerd, waarbij het ene deel wordt uitgebuit en het andere wordt beschermd, is altijd een struikelblok geweest in het Belgische koloniale beleid. Dat laatste zal tussen deze twee dimensies schommelen en een omslachtig wetgevingsapparaat in het leven roepen dat de jacht en de jachtreservaten onder verschillende statussen reguleert.’

Tegelijkertijd werden vier nationale parken - Albert (nu Virunga), Upemba, Garamba en Akagera - gecreëerd onder de controle van een parastataal organisme. ‘Deze parken werden beschouwd als integrale natuurreservaten en onderzoekslaboratoria voor wetenschappers in het veld. De aanpak van deze parken was radicaal: de bevolking die er voordien leefde werd uitgezet. Bijgevolg zal het beheer van die parken complex zijn.’

De paradox van het museum

Er werd ook op wilde dieren gejaagd voor wetenschappelijke en museale doeleinden. ‘Het Museum van Belgisch Congo speelde in deze context een paradoxale rol’, legt Patricia Van Schuylenbergh uit. ‘Terwijl het museum een groot verdediger van de bescherming van wilde dieren is geworden, met name door de publicatie van zijn Afrikaanse zoölogische tijdschriften, heeft het ook bijgedragen aan de vernietiging van wilde dieren door de verzameling van specimens te stimuleren. Doordat onderzoekers en internationale jagers hun aandacht vestigen op de 'ontdekking' van bepaalde soorten zoals de oostelijke gorilla, de witte neushoorn, de bosolifant of de okapi, heeft het de weg geopend naar regio's die tot dan toe weinig werden geëxploiteerd. Veel buitenlanders kwamen naar Congo om specimens te halen voor andere musea en dierentuinen…’

‘Nog voor de Tweede Wereldoorlog toonden wetenschappers van de nationale parken aan dat de kolonisatoren de belangrijkste plunderaars en vernietigers waren van het Afrikaanse milieu’

Stereotypen

Het laatste hoofdstuk van het boek illustreert enkele stereotypen over wie het wild vernietigt. 

‘In de literatuur merkt men dat de Europeanen de Afrikanen over het algemeen als verantwoordelijk beschouwden voor de vernietiging van wilde dieren, bijvoorbeeld door middel van een ongedifferentieerde of "barbaarse" jacht. Maar net voor de Tweede Wereldoorlog toonden de wetenschappers van de nationale parken aan dat de kolonisatoren de belangrijkste plunderaars en vernietigers waren van het Afrikaanse milieu door middel van agressieve industrialisatie en intensieve landbouw die de grond aantastten en de lokale gemeenschappen vernietigden.’

‘Victor Van Straelen en Jean-Paul Harroy, bijvoorbeeld, waren in dit verband onbezongen klokkenluiders, al lang voor Rachel Carson's Silent Spring (1962).’

 

Meer info
  • Faune sauvage et colonisation. Une histoire de destruction et de protection de la nature congolaise (1885-1960)
    Patricia Van Schuylenbergh
    P.I.E. Peter Lang
    Outre-Mers, vol. 8
  • Het boek is verkrijgbaar in de museumshop of op de website van Peter Lang.